Hof zwijgt over begin van menselijk leven
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg acht het „niet mogelijk” en „niet wenselijk” een uitspraak te doen over de vraag wanneer het menselijk leven begint. Dat stelde het hof donderdag in een uitspraak in de zaak-Vo.
Bij mevrouw Thi-Nho Vo werd in 1991 abusievelijk een vrucht geaborteerd, nadat ze door de Franse arts in Lyon was verward met een andere vrouw van Vietnamese afkomst. De arts werd door de Franse rechter eerst veroordeeld vanwege doodslag, maar later vrijgesproken omdat een foetus niet door de wet wordt beschermd.
Mevrouw Vo eiste nu bij het Europees hof, waarbij 45 landen zijn aangesloten, dat ook haar ongeboren kind recht kan laten gelden op bescherming van het menselijk leven in artikel 2 van het Europees mensenrechtenverdrag.
Het hof komt echter tot de conclusie dat uit niets blijkt dat de Franse wetgever het menselijk leven onvoldoende beschermt. Mevrouw Vo had schadevergoedingen kunnen eisen bij „de civiele rechtbank, waar ze redelijk vooruitzicht op succes zou hebben gehad”, aldus het hof. Er was daarom geen noodzaak voor een strafrechterlijke procedure.
Het hof verwijst de vraag wanneer het menselijk leven begint naar de lidstaten. Op nationaal niveau bestaat echter geen consensus over de „wetenschappelijke en juridische vaststelling van het begin van het leven”, zodat het hof hierover geen uitspraak durft te doen. „Op zijn best zijn lidstaten het erover eens dat de embryo of foetus tot het menselijk ras behoort. De potentie om een persoon te worden vereist bescherming in de naam van de menselijke waardigheid, zonder dat er sprake is van een persoon met het recht op leven in artikel 2”, aldus het hof.