Terug naar verwoest Mosul
Nadia Younis Butti woont in haar gerieflijke ouderlijke huis in het Iraakse Mosul. In de tuin groeien de citroenen, grapefruits, sinaasappelen en vijgen overvloedig. Butti geniet van de bomenpracht en de vruchten als ze op haar schommelstoel naast de bloeiende, geurende rozenstruiken zit. Tot 17 juli 2014. Dan moet ze hals-over-kop het huis verlaten. IS heeft Mosul ingenomen.
Na de bevrijding van Mosul keert de christelijke Nadia Younis Butti enkele keren terug naar haar huis, maar hooguit voor een uurtje. Deze dag bezoekt ze haar geboortestad samen met haar mannelijke collega Yohanna Youssef Towaya, van de mensenrechtenorganisatie Hammurabi. „Het blijft levensgevaarlijk in Mosul”, zucht Butti. „Ik sprak zojuist een politieagent die deze week bij het klooster Mar Gurguis nog een collega verloor. Deze werd ’s nachts zonder enige aanleiding doodgeschoten.”
Veel inwoners van Mosul –voor- namelijk soennieten– hebben tijdens de drie jaren van bezetting samengewerkt met de IS-jihadisten. De stad is bevrijd door het Iraakse leger, gesteund door sjiieten uit Iran. Zij worden in Mosul met wantrouwen bekeken, en zeker niet als vrienden gezien. „Voor mij is de situatie zeker niet veilig geworden door de herovering van Mosul.”
Zorgeloze tijd
„Islamitische Staat zal altijd in Irak blijven”, schreef een jihadist met zwarte letters op een muur van het befaamde klooster van Mar Gurguis (Sint-Joris) in Mosul. De Syrisch-orthodoxe (ook wel Assyrisch genoemd) Butti laat de woorden bezinken terwijl ze, samen met Towaya, rondkijkt in het haar zo bekende bouwwerk. Het is zwaar toegetakeld door extremisten. „Elk voorjaar en elk najaar kwamen christenen uit de wijde omtrek hier bijeen met de monniken in dit klooster”, vertelt ze. „Er waren kerkdiensten en we konden er overnachten. Ik denk met plezier terug aan die zorgeloze tijd.”
Het was ook voor Towaya een goede tijd. Hij was hoogleraar aan de universiteit van Mosul en woonde in de stad. Maar toen de hogeschool een dependance kreeg in Qaraqosh, verhuisde hij naar die christelijke stad op de Ninevévlakte. Hij kijkt met Butti naar de koepel van het klooster, die zwaar beschadigd is. Loopt met haar door de imposante gangen van het gebouw, waar de vloeren, muren en bogen zijn ontdaan van de prachtige marmeren platen. Alle natuursteen is gestolen, slechts brokstukken liggen her en der door het gebouw. Zelfs het altaar sloopten de jihadisten zonder enig respect. In een nis staat een beeld. Het hoofd is verwijderd.
Sloopwerkzaamheden
In een andere nis liggen bidprenten en een uitgave van het Nieuwe Testament neergesmeten. Er ligt een gebedenboek van de Chaldeeuws-Katholieke Kerk tussen, met daarin het morgengebed. „De monniken vertrokken naar een klooster in Alqosh, waar de profeet Nahum zijn profetieën schreef over de nabijgelegen stad Ninevé”, vertelt prof. Towaya. „Het is maar de vraag of de monniken ooit naar Mosul zullen terugkeren.”
Een pijl op de muren van het klooster wijst in de richting van Mekka, zodat IS-strijders in Mar Gurguis vijfmaal per dag hun gebeden naar voorschrift –tussen de sloopwerkzaamheden door– konden opzeggen. Zelfs de graven op de heuvel van het klooster zijn tijdens de bezetting door IS niet met rust gelaten: de grafstenen zijn kapotgeslagen.
Schoonmaken
Butti en Towaya rijden door het verwoeste Mosul naar het huis van Butti. Ze passeren een opslagloods van de Verenigde Naties (VN) waarvan alleen de muren nog overeind staan. „Tot 1996 werkte ik voor de VN in Mosul”, vertelt Butti. „De wereld had Irak sancties opgelegd, maar we mochten wel olie leveren in ruil voor voedsel en medicijnen. Ik was in die tijd verantwoordelijk voor de voedselvoorraad van de stad Mosul.”
Butti moet wat wegslikken als ze de tuin bij haar huis betreedt. De vijgenboom snakt naar water, in de verzengende hitte van 48 graden. En de rozenstruiken missen overduidelijk haar liefdevolle zorg. „Je zou toch voor de tuin zorgen”, verwijt ze Mothes, de tijdelijke bewoner van haar huis.
Samen met Mothes neemt Butti de schade op. Ze vertelt dat ze het huis niet herkende toen ze het voor het eerst na de bevrijding terugzag. „Ons huis was beschadigd en smerig: al onze bezittingen waren overhoop gehaald. Een prachtig schilderij met een christelijke voorstelling was kapotgemaakt. Wij durfden niet lang in Mosul te blijven en spraken met onze buren af dat zij het huis zouden schoonmaken. Ik verkoop ons huis zodra er zich een gelegenheid voordoet.”
De woonruimte wordt tijdelijk verhuurd aan een moslimfamilie uit Mosul: de 40-jarige Mothes en de 33-jarige Zahra met hun drie kinderen. Het gezin was tijdens de bezetting van IS naar Basra gevlucht en kan niet naar zijn compleet verwoeste woning terugkeren.
Mothes was officier in het Iraakse leger, waaruit hij deserteerde na een aanval van al-Qaida. „Ik verliet Irak, en kwam na een reis via Samos, Griekenland, Duitsland en Denemarken in Zweden terecht. Mijn vrouw bleef in Irak achter en ik mocht haar niet naar Zweden laten komen. Na een jaar in Zweden te hebben gewoond, keerde ik terug naar Irak. Mijn liefste wens is weer in Mosul te wonen. Maar als het hier weer onrustig wordt, vertrek ik opnieuw naar het buitenland.”
Ark van Noach
Butti en Towaya lopen vervolgens de imposante Kerk van de Heilige Geest binnen. Deze is gebouwd in de vorm van de ark van Noach. Sinds de bevrijding in april is het gebouw toevluchtsoord voor vier gezinnen uit Zummar, in het noorden van Irak. Elk gezin bewoont een apart zaaltje van kerk. ”Lang leve het kalifaat” staat er op de muren gekalkt.
De bewoners van de kerk ontvluchtten drie jaar geleden hun huizen om aan het toenemende geweld van IS te ontkomen. Een negental kinderen rent uitgelaten door de grote, lege kerkzaal. „Door de oorlog kunnen onze kinderen al drie jaar niet naar school”, zucht Khalil Hassan Mahammed (36). „We weten niet wanneer er verandering komt in deze situatie.”
Terwijl zijn 35-jarige echtgenote Helala Ali Saleh in de geïmproviseerde keuken de laatste hand legt aan de maaltijd, vertelt Mahammed dat het gezin moslim is en lange tijd moest overleven onder het juk van IS. „We konden niet meer thuis wonen, en verbleven daarom anderhalf jaar in een vluchtelingenkamp. Vanaf januari werd er geen eten meer uitgedeeld: in de afgelopen maanden kregen we slechts eenmaal voedselhulp.”
Nu proberen de mannen zelf in het levensonderhoud van hun gezinnen te voorzien. „Ik verkoop flesjes water, maar mijn verlamde been maakt zulk werk nagenoeg onmogelijk”, zegt Mahammed. „Soms kan ik helpen met het herstellen van vernietigde huizen; dan verdien ik geld voor mijn gezin.”
Mahammed en Saleh weten niet wanneer ze de kerk weer kunnen verlaten en naar hun eigen dorp vertrekken. „De Koerden hebben ons gebied veroverd op IS, maar we hoorden dat ze daarna onze huizen hebben leeggeroofd en met bulldozers hebben vernietigd. De oorlog met IS is voorbij, maar we krijgen nog geen toestemming om naar ons gebied terug te keren. We weten zelfs niet of we ooit weer in Zummar kunnen wonen.”
Vreugde
„Ik geloof mijn ogen niet als ik zie wat IS met mijn kerk heeft gedaan”, fluistert Butti. Ze vecht tegen haar tranen als ze de Syrisch-orthodoxe Mor Afraïmkerk binnenstapt. „Ik herinner me dat ik tijdens de diensten hier te midden van mijn vrienden zat. Met alle gemeenteleden kwamen we samen op het plein om te vergaderen. De vrouwen zaten links, de mannen rechts. De herinneringen maken mij verdrietig.”
„Na de eeuwwisseling ging het al slechter met de christenen in Mosul”, weet Butti. „In 2008 en 2009 werden christenen bedreigd, gekidnapt en gedood om hun geloof. Ook ik kreeg een brief thuisbezorgd waarin stond dat ik moest betalen, anders zou ik het met de dood bekopen. Een bekende Assyrische priester werd gekidnapt en gedood. Zijn lichaam werd in stukken teruggevonden.”
„Nu hebben IS-strijders alle kerken bestolen, gesloopt en beklad met teksten”, vervolgt Butti. Ze loopt langs het sanitair van de kerk dat door plunderaars buiten was klaargezet voor de verkoop. „De herbouw van deze kerk zal veel geld en energie kosten. En voor wie moet het weer worden opgebouwd? Alle christenen hebben Mosul verlaten.”