Hoe berichten voortdurend om onze empathie vragen
In deze tijd trekken in nieuwsoverzichten de grote gebeurtenissen van het jaar nog eens voorbij. Sommige rampen zijn al lang weer vergeten. Is dat erg? Volgens de Vlaamse filosoof Ignaas Devisch niet.
Hoeveel empathie kan een mens opbrengen? Gevluchte Rohingya’s in Bangladesh, christenen in Pakistan of stuurloze migranten op de Middellandse Zee: ze doen er alle een beroep op. Media maken ons deelgenoot van hun lijden en roepen daarmee impliciet op tot meeleven.
Natuurlijk zijn media er voor informatievoorziening en niet voor hulpverlening, maar de scheidslijnen zijn niet altijd zo scherp. Een veelgehoord argument van journalisten om naar ramp- of oorlogsgebieden te trekken, is de overweging dat „het verhaal naar buiten moet.” En waarom dan wel? Dan toch om empathie op te roepen, of ten minste tot politieke actie.
De krant lezen is één ding, sociale media volgen is nog iets anders. Vanuit alle hoeken van de wereld gaat er een continue stroom van groter en kleiner leed de wereld over. Veel van die berichten schreeuwen om onze aandacht en verontwaardiging, wat feitelijk een variant van empathie is. „De gemeente heeft hier in de straat nog altijd niet de bladeren opgehaald!!” tikt een boze inwoner van Meppel. „Schande!” reageren twitteraars uit alle hoeken van het land.
Door die niet-aflatende stroom aan informatie verkeren verontwaardiging en empathie in een soort „inflatoire modus”, schrijft de Vlaamse filosoof Ignaas Devisch treffend in zijn boek ”Het empathisch teveel”. „We komen krachttermen tekort om alles wat verkeerd loopt van striemend commentaar te voorzien.”
Een overdosis aan empathie is volgens Devisch dan ook niet nastrevenswaardig. Dat klinkt zeker in deze tijd van het jaar een beetje als vloeken in de kerk. Het valt bovendien goed te beargumenteren dat het ook niet bij het Evangelie past. Het overbekende verhaal van de barmhartige Samaritaan kan moeilijk gelezen worden als een oproep tot onverschilligheid.
Tegelijk stelt zo’n hoge moraal in een tijd van continue informatievoorziening voor reële vragen. Wat Devisch erover schrijft is interessant. Hij stelt terecht dat het onmogelijk is om voor alle gevallen die op je netvlies komen eenzelfde mate van empathie op te brengen. „Ik kan best wel meeleven met een collega wiens partner of ouders of kinderen overleden zijn. Maar stel dat ik dat medelijden ook moet opbrengen voor ooms en tantes, of voor de ouders van hun buren – zou dit niet leiden tot een volkomen verlamming van het handelen?”
Een samenleving zonder empathie is koud en ten dode opgeschreven. Devisch wijst er echter terecht op dat een overheid gevaarlijk spel speelt als die in toenemende mate een beroep op de empathie van de burger doet. De gedachte erachter is dat de autoriteiten dingen kunnen laten liggen om ze aan goedwillende burgers over te laten. De consequentie is dan echter dat er altijd mensen buiten de boot zullen vallen.
Hetzelfde geldt voor hulp aan de arme ver weg: het is goed om acties te voeren voor mensen in crisisgebieden, maar duurzame oplossingen zullen politiek van aard moeten zijn. Met een kleine overheid, zoals bijvoorbeeld de Republikeinen in de VS voorstaan, zijn zwakken geheid het kind van de rekening.