Stenen keren: boven water zien wat er onder water gebeurt
„Hier ligt een melkwitte arkschelp,” wijst schelpenkenner Arie Twigt (15). „Levend wordt hij in Nederland maar zelden gevonden, maar op het Banjaardstrand kun je hem aantreffen.”
Enkele strandgasten kijken bevreemd naar de schelpenzoeker die op laarzen langs de vloedlijn loopt. Die trekt zich er niets van aan. „Dit zijn mooie bankjes. Als je hier van dit soort kleine horentjes vindt heb je kans op meer bijzondere soorten.”
De schelpenzoeker uit Katwijk bevindt zich op een strandje van Neeltje Jans in de Oosterscheldekering. Enkele zeevlooien springen rond, een goed teken: dit strand leeft. Twigt noemt wat schelpensoorten die hij zo herkent: platte slijkgaper, tapijtschelp en een purperslak. Die is verwant aan de zeeslakken waaruit purper werd gewonnen.
Verderop nog meer soorten: wenteltrapje, gevlochten fuikhoorn, Amerikaanse zwaardschede. „Die exoot heeft de inheemse soorten verdrongen. Ook deze Japanse oester is, de naam zegt het al, een exoot; de inheemse is grotendeels weggevist en deze is uitgezet als vervanging. Tot ergernis van oestervissers. Tot vreugde van natuurliefhebbers blijkt de Amerikaanse oesterboorder –een zeeslakje– hem graag te eten.”
Rasptong
Ook de tepelhoren is een schelpdierenetend schelpdier. Een tere platschelp vertoont een rond gaatje. Twigt: „Soms zit zo’n tepelhoren een dag lang op een schelp terwijl zijn rasptong langzaam een gaatje boort. Als dat gelukt is, spuit de boorder een soort gif dat het vlees van het schelpdier oplost of zoiets, en kan hij het naar binnen werken.”
Dat gebeurt echter niet op het strand maar in dieper water, dus dat krijg je niet te zien. Twigt neemt een paar handen vol schelpen en gruis mee om thuis uit te zoeken. De bijzonderste slakkenhuisjes en schelpfragmenten zijn namelijk zo klein dat er een stereomicroscoop nodig is voor de determinatie.
Spannendste
Het is afgaand tij, al bijna laagwater. Tijd voor het spannendste deel van het onderzoek. Toen in 1986 de Oosterscheldekering voltooid was bleek er nog een vracht stenen over te zijn, vertelt Twigt. Daarmee is toen in de noordhoek van Neeltje Jans een stenenkring gemaakt rond een zo ontstane getijdenpoel. Nu heeft de eb de lage steenblokkendam blootgelegd.
Op beschutte plekken warmt de zon het ondiepe zoute water tussen de stenen lekker op; fel zonlicht spat op van het kristalheldere water. Er zwemmen wat kleine visjes en een garnaal, en groene, bruine en rode wieren tieren welig. Er wordt zelfs geplukt voor de verkoop.
Ook nu loopt er een man naar wieren te zoeken. Hij blijkt te onderzoeken of een bepaalde bijzondere wiersoort hier voorkomt. In wieren wil ook Twigt zich nog eens gaan verdiepen, maar voorlopig heeft hij werk genoeg met zeediertjes. „Onder de stenen zitten ze”, zegt hij terwijl hij een steen omdraait. „Kijk, purperslakken en alikruiken. En een harig porseleinkrabbetje. En hier, een heremietkreeftje in een slakkenhuis.”
Zeespinnen
Het krabbetje en het kreeftje maken zich uit de voeten en Twigt legt de steen weer op zijn plek en zoekt verder. „Dit is de beste plek van Nederland voor het keren van stenen”, stelt hij. „Vooral daar in dat lage deel waar het water afstroomt.”
Het vormt er zelfs een soort waterval. De stenen blijken er dichtbegroeid te zijn met dieren. Aan de bovenkant zeepokken, aan de onderkant rode, witte en oranje slijmerige korsten van holtedieren zoals korst- en knotszakpijpen en zelfs een paar kleine zeeanemonen, hun fraaie tentakels nu ingetrokken. „Hé, zeespinnen! Die heb ik vorige week pas voor het eerst gezien. Hier zitten er heel wat. En een levende zeester.”
Jawel, daar zit een kleine vleeskleurige zeester rustig tegen de steen. En onder een volgende steen zelfs drie. Ook een paar verwanten komen boven water, brokkelsterren, die veel beweeglijker zijn en zo snel mogelijk het zeenat weer opzoeken.
Deskundigen
En meer moois komt boven: eierleggende purperschelpen, twee zee-egels, een steenslijmvis die ogenblikkelijk het water in springt en een fraai oranje schelpje: „Een levende wijde mantel op een steen. Dat is iets om met de deskundigen te bespreken.”
En dan, verrast: „Dit is bijzonder. Een botervis!” En jawel, opgerold in een open oesterschelp ligt een lichtbruin palingachtig visje. Slechts even, dan laat het zich in het water glijden.
Twigt: „Het leuke aan stenen keren is dat je boven water kunt zien wat er onder water gebeurt. Als je de steen daarna teruglegt, gaat het gewoon verder.”
Op waarneming.nl is precies te zien wie er per soortgroep de meeste soorten heeft gezien in Nederland. In deze serie gaat Kees van Reenen met zes topwaarnemers op pad. Vandaag de laatste aflevering: Arie Twigt over weekdieren.
Toplijstaanvoerder van 15 jaar
Arie Twigt –de derde RD-lezer in deze reeks– is met zijn 15 jaar misschien wel de jongste toplijstaanvoerder ooit op waarneming.nl. Drie jaar geleden stapte hij „van de ene dag op de andere” van vogels over op kleine zeedieren.
Regelmatig gaat de jonge kustbewoner samen met zijn broer op pad, maar terwijl die naar vogels kijkt, zoekt Arie schelpen; daar is nog veel nieuws te ontdekken. Inmiddels heeft hij een grote kennis opgebouwd, schrijft hij artikelen voor twee vaktijdschriften, leidt hij samen met IVN-gidsen excursies en heeft hij bijzondere vondsten gedaan.
Zo spoelden er onlangs op het strand nabij zijn woonplaats Katwijk twee kunststof vaatjes aan die afkomstig bleken te zijn van Florida, waarop Twigt en collega-schelpenkenners vele bijzondere schaaldiertjes ontdekten.
Regelmatig roept Twigt de hulp in van ervaren schelpenkenners, ook in het buitenland. De meesten van hen zijn echter niet actief op waarneming.nl, zodat Twigt met 247 soorten een goede eerste plaats bezet in de toplijst.