„Lutherse blijmoedigheid is aanstekelijk en onuitroeibaar”
Luther legde vijf eeuwen geleden de nadruk op het belang van muziek. „Die lutherse blijmoedigheid is aanstekelijk en onuitroeibaar”, aldus drs. Els Boon donderdagmiddag 8 december in Utrecht bij de presentatie van het boek ”Een door God geschonken gave”.
Boon overhandigde in de lutherse kerk in Utrecht het eerste exemplaar van de uitgave aan ds. Andreas Wöhle, president van de synode van Evangelisch-Lutherse Kerk (ELK) in Nederland.
In ”Een door God geschonken gave” –het betreft de 25e jaargang van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800– staat de erfenis van Luther in de Nederlandse protestantse kerkmuziek centraal.
Tijdens de bijeenkomst in Utrecht gaat het echter vooral over Duitsland: Luthers visie op muziek en de manier waarop Duitse lutherse componisten die visie uitwerken. Historica dr. Annemarie Houkes, die de bundel mede redigeerde, houdt een verhaal. Het Luthers Projectkoor onder leiding van Hans Jansen zorgt voor de muzikale illustraties. Cantor-organist van de Utrechtse lutherse gemeente Sebastiaan ’t Hart bespeelt het orgel.
Banneling
Na het motet ”Non moriar sed vivam” (”Ik zal niet sterven maar leven”, Psalm 118 vers 17), dat wordt toegeschreven aan Luther zelf, schetst Houkes hoe Luther in 1530 als banneling op de Coburg verblijft en componist Ludwig Senfl in een brief vraagt om een muziekstuk. Deze stuurt per omgaande een motet op de Latijnse tekst van Psalm 118 vers 17. Houkes: „Het verhaal gaat dat dit Luther zó raakte, dat hij de tekst én muziek op de muren van zijn kamer schreef.”
Volgens de historica wil Luther het geloof dicht bij de mensen brengen. In de rooms-katholieke misviering had muziek vooral de functie van verstilling en wijding. „Bij Luther krijgt muziek een andere functie. Ze is een middel om de gelovigen te betrekken bij de liturgie. Door te zingen, kunnen kerkgangers zelf het geloof uitdragen. De Reformatie is daarom wel een zingbeweging genoemd.”
Luther stelt daarbij het Woord centraal, aldus Houkes. Componisten als Johann Walter (de „muzikale stem van de Reformatie”) en Heinrich Schütz doen dat ook. Maar in de loop van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw wordt de muziek in Duitsland technisch moeilijker, concertanter, zegt Houkes. „Het gaat steeds meer om de muziek, en minder om het Woord.” Met met muziek van Böhm, Bach en Mendelssohn wordt deze ontwikkeling hoorbaar gemaakt.
In de twintigste eeuw grijpt iemand als Hugo Distler echter terug op de „oervorm van de protestantse kerkmuziek”, zegt Houkes. „De muziek wordt weer dienstbaar aan de tekst.” Ter illustratie klinkt Distlers motet ”Verleih uns Frieden”. Bewerkingen van de Nederlandse lutherse musici Willem Mudde en Hans Jansen bevinden zich in die lijn, zo blijkt.
Mozes
Volgens ds. Andreas Wöhle is muziek in onze postmoderne tijd misschien hét medium waarmee we elkaar nog kunnen raken. „Raken met dat wat Luther het Woord noemt. Daarin staat Christus centraal. Muziek moet Christus communiceren. Ze moet ons onverwacht raken.”
Dat is voor de ELK-president ook het criterium voor goede kerkmuziek. „Welke muziek raakt ons met het tegenover, met wat je nog niet op zak hebt? Dan doe je niet alleen met Mozes de schoenen van de voeten, maar ga je ook geschiedenis schrijven, zoeken naar nieuwe taal.”