Ruzie om Hongarenpaspoort
In Hongarije hebben op 7 en 21 april parlementsverkiezingen plaats. Maar nu al is het oorlog tussen de centrumrechtse coalitie en de socialistische oppositie. Inzet van het conflict is de zogenaamde statuswet voor Hongaarse minderheden. Een wet die de buurlanden van Hongarije ook de nodige hoofdbrekens bezorgt.
Sinds 1 januari van dit jaar kunnen leden van de Hongaarse minderheid in de buurlanden van Hongarije een beroep doen op de statuswet. Op grond van deze wet kunnen etnische Hongaren aanspraak maken op een aantal faciliteiten die de Hongaarse overheid hun biedt. Zo hebben ze het recht om drie maanden per jaar in Hongarije te werken, gratis onderwijs te volgen aan Hongaarse opleidingsinstituten en tegen gereduceerde tarieven gebruik te maken van het openbaar vervoer in het moederland. Alle etnische Hongaren -uitgezonderd degenen die in Oostenrijk wonen- krijgen op verzoek bovendien een zogenaamd Hongarenpaspoort. Op 10 januari overhandigde de president van Hongarije, Ferenc Madl, een gezin uit Slowakije het eerste exemplaar. Met op de voorkant de kroon van koning Stephan, de grondlegger van Hongarije, heeft het document alles weg van een gewoon paspoort.
Het Hongarenpaspoort is razend populair bij de Hongaren in de buurlanden. Zo hebben de afgelopen maand al 50.000 Roemenen een aanvraag voor het document ingediend. In Servië is de vraag zo groot dat 25 Serviërs zich onlangs voor Hongaren uitgaven om zo snel mogelijk aan het paspoort te komen. Overigens zonder succes.
Intussen heeft de Hongaarse wet, die vorig jaar juni met een meerderheid van 90 procent door het parlement werd aangenomen, in de omliggende landen voor de nodige beroering gezorgd. Zij beschouwen het initiatief als een aantasting van hun soevereiniteit. Bovendien zou het discriminerend zijn ten opzichte van niet-etnische Hongaren. Het Slowaakse parlement bestempelde de wet eerder deze maand als een potentieel gevaar voor de stabiliteit in de regio.
Het argument voor de regering van premier Viktor Orbán om met de statuswet te komen, is van historische aard. Het zou gaan om het inlossen van een oude schuld die alle regeringen in Boedapest sinds het Verdrag van Trianon in juni 1920 met zich mee hebben gedragen. In dat jaar legden de westerse mogendheden -na het verlies van Duitsland en diens bondgenoot, de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije- de nieuwe grenzen van Hongarije vast in het Verdrag van Trianon. In één klap raakte Hongarije tweederde van zijn grondgebied kwijt en werden 3 miljoen Hongaren -eenderde van de totale bevolking- bij buurlanden ingelijfd. Een van de gebieden die de Hongaren moesten afstaan, was Transsylvanië, dat Roemenië cadeau kreeg.
Als gevolg van het verdrag, dat hét nationale trauma van Hongarije werd, leven op dit moment 3 tot 3,5 miljoen Hongaren buiten de landsgrenzen. In Transsylvanië zijn dat er 1,7 miljoen, in Slowakije 600.000, in de Noord-Servische provincie Vojvodina 340.000, in Oekraïne 160.000, in Kroatië 22.000, in Slovenië 8000 en in Oostenrijk 20.000.
Niet alleen Slowakije liet zich negatief uit over de statuswet, ook Roemenië deed dat. Overleg tussen Boedapest en Boekarest leidde ertoe dat premier Orbán en Adrian Nastase, de premier van Roemenië, in een memorandum overeenkwamen dat de mogelijkheid tot seizoensarbeid in Hongarije niet alleen geldt voor etnische Hongaren, maar voor alle Roemenen.
Dit memorandum zorgde voor polarisatie in het Hongaarse parlement. Tijdens een debat in het parlement over de statuswet en de toetredingsonderhandelingen met de Europese Unie liepen de emoties zo hoog op dat de fractievoorzitter van de socialisten, Sándor Nagy, aankondigde tot aan de verkiezingen in april uit het parlement weg te blijven. Aanleiding zou het optreden van premier Orbán, zijn die tijdens de discussie de socialisten voor „landverraders” zou hebben uitgemaakt.
Orbán wijst de beschuldiging van de hand. Volgens hem kwam de opmerking uit de mond van een fractielid. Voordat de gezamenlijke socialistische fractie de vergaderzaal verliet, was er vanuit de oppositiebanken nog te horen dat iemand „vreemdelingenhaters” terugriep.
Concreet ging de ruzie over het memorandum dat Orbán en Nastase hadden ondertekend. De oppositie verweet de regering met deze aanvulling op de statuswet de belangen van het land onvoldoende te hebben verdedigd.
Door ook de Roemenen toegang te verlenen tot de Hongaarse arbeidsmarkt zou het land worden overspoeld met Roemenen. Orbán reageerde hierop door te zeggen dat het memorandum noodzakelijk was om de goede verhoudingen met het buurland niet te schaden. Bovendien heeft de regering, zo zei hij, een extra maatregel genomen. De overheid zal voor 2002 niet meer dan 81.000 werkvergunningen uitreiken.
Enig opportunisme kan de socialisten niet worden ontzegd. Vorig jaar stemden ze nog in met de statuswet. Nu proberen ze een electoraal slaatje te slaan uit het memorandum door de bevolking de stuipen op het lijf te jagen met de waarschuwing dat Roemenen massaal Hongarije zullen binnenstromen. Bovendien verwijt de oppositie de regering te weinig op te komen voor de Hongaarse belangen in de onderhandelingen met Brussel over toetreding tot de EU.
Hoe populistisch het optreden van de socialisten ook mag lijken, effect heeft het wel. Binnen korte tijd hebben ze in de peilingen hun achterstand op de regeringspartijen in weten te lopen. Ruim een maand voor de verkiezingen zijn regering en oppositie in een nek-aan-nekrace om de macht verwikkeld.
Of de opzet uiteindelijk zal slagen, valt nu nog niet te zeggen. Belangrijker, en zorgelijker, is echter dat politici een thema als de belangen van Hongarije tot inzet van de verkiezingen maken. Dat wakkert een anti-Europese en een anti-Roemeense stemming onder de bevolking aan en daarmee zijn Hongarije, noch zijn buurlanden, noch Europa gediend.