Groen & duurzaamheid

De meerkoet laat niet over zich heen lopen

Opportunist, wereldveroveraar en straatvechter. Je zou denken dat er een verhaal volgt over een pitbullterriër. Nee, het zijn typeringen van een bekende watervogel, de meerkoet.

21 November 2017 06:28Gewijzigd op 16 November 2020 12:00
Meerkoeten moeten altijd een loopje nemen om te kunnen gaan vliegen. Eenmaal oop de wieken zijn het  sterke vliegers. beeld iStock
Meerkoeten moeten altijd een loopje nemen om te kunnen gaan vliegen. Eenmaal oop de wieken zijn het sterke vliegers. beeld iStock

De Amsterdamse stadsbioloog Remco Daalder (1960) doet in ”De meerkoet” een boekje open over deze alledaagse vogel, die iedereen weleens ziet of gezien heeft, maar waarvan de meesten verder niets weten. Na het lezen van Daalders monografie is dat anders, want de auteur houdt niet van vage beschrijvingen. De ene kernachtige typering rolt in zijn boek over de andere: grachtengordelkoet, buurtkoet, pontkoet, bacardikoet, boskoet. Stuk voor stuk namen die het aanpassingsvermogen en opportunisme van deze vogel weergeven.

Als ‘wereldkoet’ doet hij niet onder voor de huismus, die je ook overal tegenkomt. Meerkoeten hebben een extreem groot verspreidingsgebied en daarbij zitten ze ook nog eens niet stil. Daalder noemt ze „ongebonden avonturiers”, „nomaden die de wereld over zwerven en die kijken waar het hen het beste bevalt.”

Ze mogen er met hun dikke lijven dan onbeholpen uitzien, maar vliegen kunnen ze! Meerkoeten zijn dan ook echte trekvogels. Dat wij daar niets van merken, komt doordat ze voornamelijk ’s nachts vliegen. Tijdens de trek wel meer dan 265 kilometer in één nacht.

In Nederland kiest de helft van de koeten ervoor om ’s winters hier te blijven. De andere helft gaat naar Frankrijk of Spanje. Vanuit Noord- en Oost-Europa komen er weer vogels deze kant op om te overwinteren.

Daalder zelf pendelt in zijn boek voornamelijk tussen de knusse wereld van de Amsterdamse grachten en het ruwe open water van het Markermeer en het IJmeer. Enorme aantallen meerkoeten verblijven daar op het open water zodra het herfst wordt. „De herfst begint voor meerkoeten niet op 21 september”, waarschuwt Daalder, „maar zodra territoria verlaten worden, de boel in beweging komt en het grote rondzwerven begint.”

Territorium

Wie al die koeten op het IJsselmeer ziet dobberen, zou denken dat het vredelievende dieren zijn. Voor de vogels op díé plek is dat ook zo, maar niet voor de pont- en grachtengordelkoeten, vogels die ook buiten het broedseizoen in hun territorium blijven. Dat leefgebied moet alles leveren wat ze nodig hebben en in alle seizoenen; dan mag zo’n koninkrijkje ook wel wat groter zijn. Doorgaans meet het tussen de 0,1 en de 0,5 hectare, in de Amsterdamse grachten is dat gemiddeld 1 hectare. „Maar daar zijn dan ook geen rietkragen te vinden”, legt Daalder uit, „geen oeverplanten en waterplanten. Ook geen grasstroken op de oever om op te grazen.”

Wat standvastige grachtenkoeten weer wél voor hebben op rondtrekkende soortgenoten zijn mensen die van alles achterlaten, of die vogels voeren. Dat compenseert ruimschoots de geringe hoeveelheid algen en de afwezigheid van gras en waterplanten.

Feit blijft dat je met zo’n kostbaar gebiedje niet nonchalant omgaat en daarom worden de grenzen van het territorium te vuur en te zwaard verdedigd tegen indringers. Dat „te zwaard” slaat dan vooral op de scherpe nagels en puntige snavel. „Agressieve snertbeesten zijn het”, aldus een vogelaar. „Altijd maar knokken, met alles en iedereen. Elkaar soms dodelijk verwondend met hun nagels, die ze als dolken in hun tegenstander proberen te steken.”

Vuilnismannetjes

De stad levert ook meer dan voldoende nestmateriaal – als je niet te kieskeurig bent, en dat zijn meerkoeten niet. Daalder somt de materialen op die twee „Amsterdamse vuilnismannetjes” in hun drijvende nest hadden verwerkt: kartonnen koffiebekertjes, plastic zakken, rode en gele touwtjes, een bos nog niet verwelkte tulpen, een knalblauwe ruitenwisser en een bierblikje. „Bijzonder populair onder meerkoeten zijn de bindlinten voor pakken kranten.”

Niet alle eierleggende meerkoeten maken nesten. Er zijn er ook die koekoeksgedrag vertonen: hun eieren leggen ze stiekem in andermans nest. Maar gastouders laten zich niet bedotten. Zodra ze vreemde eieren in hun nest zien, duwen ze die naar de rand zodat het eigen legsel er in het midden warmpjes bij ligt, daardoor sneller uitkomt en de jongen worden voorgetrokken bij het uitdelen van voedsel.

Vissen

Toch lopen ook de eigen jongen de kans om voortijdig het loodje te leggen. Zo ontdekte Daalder in een bepaald jaar „dat van de negen legsels er zeven compleet mislukt waren.” De oorzaak is in vijf woorden samen te vatten: te veel vis in het water. Dat zit zo. Meerkoeten zijn weliswaar echte planteneters –algen, riet en waterplanten scoren hoog– de overlevingskans van jongen wordt in de eerste tien dagen van hun leven bepaald door het al of niet krijgen van dierlijk eiwit. Vertaald in pootjes en lijfjes zijn dat kokerjuffers, wormpjes, slakjes en zoetwatermosselen (voornamelijk de driehoeksmossel). Laat dat nu ook het favoriete voedsel van vissen zijn. De gevolgtrekking is even helder als gruwelijk: hoe meer vissen ergens rondzwemmen, des te minder insecten er zijn en des te minder jonge koeten.

Tegen zulke logica is zelfs een profiteur, pragmaticus en straatvechter niet bestand.

Tenen als roeispanen

Meerkol is de oorspronkelijke Nederlandse naam voor de meerkoet. Dat ”kol” slaat op de kenmerkende witte bles boven de witte snavel. ”Kol” komt eveneens terug in de naam van een ganzensoort die ook zo’n witte bles heeft, zij het minder opvallend: de kolgans.

De meerkoetjongen hebben nog helemaal niets van dat wit op hun kop én snavel. Ze zien eruit als miniatuurgieren, met hun rozerode kale koppies waaruit een paar pluizige veertjes omhoogkomen.

De meerkoet is een watervogel met een massief zwart lijf, en met tenen als roeispanen, zó groot en breed. Met zulke „gelobde voeten” kunnen ze krachtig zwemmen en hun gewicht verdelen als ze over waterplanten lopen.

De vogels behoren tot het geslacht van de koeten (Fulica) binnen de familie van de ralachtigen, waartoe ook het waterhoentje behoort.

Zorgzaam én wreed

Meerkoeten hebben een slechte reputatie als het om ouderzorg gaat. Zo is de tekst van natuurfotograaf Wim Smeets bij de meerkoet op de vogelkalender van het Vogeljaar van 2017 bepaald niet vleiend. „(…) als de jongen te luidruchtig, te opdringerig of te veeleisend zijn, dan maken de oudervogels de jongen zelf dood. Dat doen ze of door ze te verdrinken (lang onder water houden), of door met ze een eind te gaan lopen in het weiland en dan hard terug te rennen zodat het jong niet kan volgen en dan de hongerdood sterft.”

Ook Daalder vermeldt dit gedrag. „Soms pakken meerkoeten hun eigen jongen hard aan, in vaktermen heet dat ”tousling”, dat verfomfaaien, in de war brengen inhoudt. De jongen die ze zo ruw behandelen, krijgen het minste voer van de ouders en hebben dus de grootste kans om van de honger om te komen.”

Ook het verjagen van volgroeide jongen gaat niet altijd zachtzinnig, zag Daalder. „Het mannetje nam het jong flink onderhanden, duwde het met zijn poten onder water en hield het daar. Pikte vervolgens op elk stukje koet dat even boven water kwam.”

Daalder kan zijn verontwaardiging over zo veel grofheid niet onderdrukken. „Wekenlang word je gevoed, schoongepoetst en beschermd (…) en opeens gaan je opvoeders je keihard te lijf en moet je het zelf maar uitzoeken.”

vogelboek

De meerkoet. Remco Daalder; uitg. Atlas Contact, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 450 3025 8; 143 blz.; € 19,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer