Sieralgen zoeken in een moeras
Zodra hij zijn voeten op de natte grasmat zet begint onder zijn laarzen de bodem te golven. Voorzichtig zoekt Wil Leurs (54) een begaanbare weg. Dit is trilveen, een leefgebied van sieralgen.
Leurs doet bij Wetterskip Fryslân onderzoek naar waterplanten en algen. In de Weerribben komt hij als vrijwilliger van Staatsbosbeheer. Het trilveen waarop hij nu loopt, heeft hij grondig onderzocht op kranswieren, sierlijke kleine wieren die alleen voorkomen in schoon water en dus veel zeggen over de waterkwaliteit. Vandaag komt hij hier echter met een ander doel: sieralgen.
Het perceel is al gemaaid, maar sporen van een bijzondere vegetatie zijn nog te herkennen: allemaal planten die van voedselarme omstandigheden houden. In een dichtgroeiend slootje staan plat blaasjeskruid en klein blaasjeskruid, twee zeldzame vleesetende plantjes die watervlooien verschalken in dichtklappende blaasjes. „Uit klein blaasjeskruid haal je de meeste soorten sieralgen”, weet Leurs uit ervaring.
Alleen zijn deze plantjes zo klein dat hij nu liever een zogeheten bentisch monster haalt uit een pluk veenmos. „Bij sieralgen heb je twee groepen: bentische soorten zitten op waterplanten en daarnaast zijn er soorten die los in het water zweven.”
Om de sieralgen te pakken te krijgen, knijpt Leurs eerst het meeste water uit het veenmos. Dan pakt hij een potje waarin hij het laatste beetje vocht opvangt. Daar zitten de meeste sieralgen in. Thuis zal hij het monster onder de microscoop uitpluizen. „Ik heb ideaal werk”, beweert Leurs. „’s Zomers in het veld en ’s winters lekker achter de microscoop.”
Geen spijt
Intussen is de onderzoeker aangekomen bij de werkschuur van Staatsbosbeheer te Kalenberg, midden in de natuur. Hij maakt een van de aangemeerde werksloepen los, zet zijn spullen erin, start de motor en steekt van wal. „Voor mijn werk bij het waterschap moest ik een keuze maken waarin ik me verder zou verdiepen. Ik kon het niet over m’n hart verkrijgen om libellenlarven dood te maken voor onderzoek. Dus het werden algen. En daar heb ik geen spijt van gekregen.
Het werd m’n hobby om de enorme vormenrijkdom van algen te ontdekken en die kennis in te zetten om de waterkwaliteit te verbeteren. Als je hobby je werk is, heb je eigenlijk geen werk meer. Maar hoe meer ik leer, hoe meer ik ontdek hoe weinig ik nog weet.”
Reuzen
Het allermooist vindt Leurs sieralgen, de reuzen onder de eencelligen: de grootste zijn met het blote oog zichtbaar. Maar voor het op naam brengen heb je een microscoop nodig. Soms zelfs een elektronenmicroscoop waarmee vergrotingen van 20.000 tot 30.000 keer mogelijk zijn. Sommige sieralgen zijn heel eenvoudig, andere bezitten een complexe vorm. Ze hebben gemeenschappelijk dat ze symmetrisch zijn en dat ze bestaan uit twee zogeheten semicellen (halfcellen), met op het aanhechtingspunt de celkern. En dat ze heel specifieke eisen stellen aan het water waarin ze leven.
Liefde voor de natuur
Na het passeren van een lage brug ligt er een groene vaarweg open voor het motorbootje. Zoals bij zo veel biologen begon bij Leurs de liefde voor de natuur met vogels. Later kwamen er libellen, vlinders en planten bij, en nu is hij een van de slechts dertig of veertig Nederlanders die zich met (eencellige) algen bezighouden.
Op waarneming.nl staat de Fries met 1023 ingevoerde soorten eenzaam aan de top. „De grootste kenner in Nederland is al in de zeventig. Algen hebben een stoffig imago. Je moet een bepaalde bevlogenheid hebben om na werktijd uren achter de microscoop te kruipen.”
Rietsnijders
In de verte nadert een tegenligger. Het blijkt een ploeg rietsnijders te zijn. De mannen steken groetend hun hand op. Weerribbenriet staat bekend om zijn goede kwaliteit en maaien moet bovendien verbossing voorkomen.
„De waterkwaliteit is hier niet slecht.” Leurs wijst op de rijkgeschakeerde oeverbegroeiing. „Hoe dieper je doordringt in een robuust gebied als dit, hoe minder de invloed van stikstof en koolstofdioxide uit landbouw en verkeer wordt.”
Leurs heeft de plek bereikt waar hij wil zijn en legt aan. Hij loopt naar de oever van een stilstaand water vol waterplanten, pakt een monsternet, bindt er een lang koord aan en zwaait het ver het water in. Dan haalt hij het langzaam in en werpt nog eens. Nu heeft hij genoeg voor een monster. Hij schroeft een kraantje onder in het net los, houdt er een potje onder en spoelt daarna het net schoon met water uit een flesje en bergt het op.
Vervolgens maakt de algenkenner een dreg (”satakroon”) aan het werpkoord vast, gooit die uit en trekt hem door de waterplanten. Daar kan hij weer een bentisch monster van verzamelen.
Zuigmonster
Voordat Leurs vertrekt, pakt hij nog een pipet en zuigt daarmee een monster op uit een regenwaterplas op het land. Het gaat in een ander potje.
Even bekijkt hij iets van het water door een loep. „Er zit wel wat in. In de beste monsters kun je hier meer dan honderd verschillende sieralgen aantreffen. Dat is voor Nederlandse begrippen erg veel, maar in Engeland komen ze soms op 240 soorten en ergens in Oostenrijk op wel 340. Daar is veel minder intensieve landbouw.”
De onderzoeker duwt de boot af en wendt de steven. Hij kan weer even vooruit. Dan begint het zacht te regenen. Dat levert vast weer nieuwe regenplassen op. Met weer nieuw onderzoeksmateriaal.
serie Topwaarnemers
Op waarneming.nl is precies te zien wie er per soortgroep de meeste soorten heeft gezien in Nederland. In deze serie gaat Kees van Reenen met zes topwaarnemers op pad. Dit is deel 4: Wil Leurs over (sier)algen.
Algen, wieren en eencelligen
Planten kun je grofweg indelen in drie groepen: vaatplanten, mossen en algen. Tot die laatste groep behoren zeewieren, maar ook tal van eencellige algen. Sommigen daarvan leven in zee; mariene kiezelalgen bijvoorbeeld leveren een belangrijke bijdrage aan de wereldwijde zuurstofvoorziening, vertelt hydrobiologisch analist Wil Leurs. Door de toevoer van voedingsstoffen verzuurt de zee en dat bedreigt kiezelalgen.
Sommige algen kunnen in voedselrijk water verstikkende matten vormen, maar de meeste soorten vind je in voedselarm water. En dat is in Nederland zeldzaam. Leurs: „Toen er in 1969 een verbod werd ingesteld op lozingen op het oppervlaktewater begon het te verbeteren, maar nog steeds borrelen er voedingsstoffen op uit de bodem.”
Er is echter een voedselarme biotoop bijgekomen: regenwaterplasjes op beton. Daar werden ineens alpiene en Arctische sieralgen gevonden. Leurs: „Het regent nieuwe soorten.”