Leger speelt in Arabische samenleving op achtergrond een doorslaggevende rol
Wekelijks levert RD-correspondent Martin Janssen commentaar op actuele gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Vandaag: de rol van het leger in Arabische samenlevingen.
De hele wereld keek gefascineerd toe toen februari 2011 grote mensenmassa’s het Tahrirplein in Caïro vulden. Het officiële verhaal luidde dat een democratische revolutie de lang zittende Egyptische president Hosni Mubarak ten val had gebracht, omdat het leger de kant van het volk koos.
In werkelijkheid zocht het Egyptische leger echter naar een mogelijkheid om zich op een nette wijze van Mubarak te ontdoen. Hij kwam als ex-generaal uit kringen van het leger, maar had de cruciale fout gemaakt dat hij zijn eigen zoon probeerde klaar te stomen voor zijn opvolging.
Deze had geen militaire achtergrond. Dat betekende dat Egyptische generaals nauwelijks invloed op hem zouden hebben. De Egyptische revolutie van februari 2011 bood daarom een perfecte gelegenheid om Mubarak naar huis te sturen, terwijl westerse media en politici het Egyptische leger hiervoor prezen. Twee jaar later nam het leger de touwtjes weer in handen, toen het generaal Sisi naar voren schoof. Naar goed Egyptisch gebruik verwisselde Sisi zijn militair kostuum voor een driedelig pak.
Anno 2017 herinnert niets meer aan de revolutionaire hoop die in februari 2011 het Tahrirplein vulde. In Arabische samenlevingen is de stem van het leger doorslaggevend. Wie dit in zijn achterhoofd houdt, wordt niet, zoals veel westerse politici, voortdurend verrast door gebeurtenissen in de Arabische wereld.
Syrië vormt hiervan bij uitstek een voorbeeld. Ook in dat land brak in 2011 een crisis uit. Vanaf het begin was duidelijk dat de Syrische generaals bereid waren alles uit de kast te halen om het regime in Damascus in het zadel te houden. Terecht vreesden ze een bijltjesdag, omdat de scheidslijnen tussen regime en leger in Syrië vaag waren. Het leger vormde het belangrijkste fundament voor het regime. Dat hield op zijn beurt het leger ook in economisch opzicht de hand boven het hoofd.
In landen als Iran, Egypte en Syrië heeft het leger een monopoliepositie in belangrijke sectoren van de nationale economie. De private sector krijgt hierdoor weinig kans, wat het perspectief van jongeren op de arbeidsmarkt beperkt. Veel jongeren kiezen daarom na het beëindigen van hun vaak kansloze opleidingen voor een baan in het leger.
Dit gebeurde ook in Syrië. Jongeren gingen massaal het leger in. Ze werden vrijwilliger genoemd, om hen te onderscheiden van beroepsmilitairen. In de hoofdstad Damascus wemelde het van dit soort vrijwilligers. Met kalasjnikovs bewaakten ze scholen, banken en overheidsgebouwen, in ruil voor een vast salaris.
Dit laatste was meestal de enige reden waarom ze voor het leger hadden gekozen. Ze waren niet gemotiveerd om in een oorlog voor het vaderland te sneuvelen.
Toen in 2011 in Syrië inderdaad een oorlog uitbrak, waren het deze vrijwilligers die massaal wegliepen en onderdoken.
Het beroepsleger bleef echter intact. Het waren deze militairen die met Russische en Iraanse steun de oorlog wonnen.