Dol op kleine beestjes
Er staat een beetje veel wind, maar de bewolking boven de Ginkelse Heide maakt de omstandigheden gunstig voor het vangen van kevers en andere niet-aaibare beestjes.
In Nederland zijn zo’n 4000 keversoorten bekend, waarvan de 51-jarige Dick Belgers er 1328 heeft gezien. Hij is dol op kleine beestjes. Zo heeft hij niet alleen de meeste kevers genoteerd op waarneming.nl, maar staat hij ook boven aan de lijst waarnemers van ”Wantsen, cicaden en plantenluizen”. Daarnaast is hij nummer 3 bij zowel ”Bijen, wespen en mieren” als ”Vliegen en muggen en overige insecten”.
Belgers werkt als ecoloog bij onderzoeksinstituut Alterra. Hij onderzoekt daar vooral waterbeestjes, waaronder waterkevers en andere aquatische insecten en geleedpotigen.
Blauwe Kamer
Belgers ontdekte al zo’n 25 nieuwe soorten voor Nederland, vooral vliegen; slechts één kever, de zuidelijke halmboktor. Dat was in de Blauwe Kamer, een gebied dat hij in de loop der jaren grondig heeft uitgekamd. Nu vindt hij het tijd voor een drogere biotoop, de Ginkel bij Ede.
Dode en levende mestkevers liggen langs het pad. „Hier gaan we even slepen”, zegt Belgers, en hij haalt zijn net door de hei. „Sommige waarnemers hebben allerlei verschillende netten, maar ik werk alleen met een vliegennet. Drie of vier per jaar verslijt ik er.”
De hei bloeit, en daar komt van alles op af. Als de goedlachse insectenkenner de vangst in het net bekijkt vindt hij vliegen, bijen, wantsen en spinnen. Nog geen kevers.
Kloppen
Dan maar even dennentakken kloppen. En jawel, daar rollen de eerste kevers in het net: een heidehaantje en een paar lieveheersbeestjes. „Ik denk hiërogliefenlieveheersbeestje. Die gevlekte en die zwarte behoren tot dezelfde soort.” Even later vangt hij een heidelieveheersbeestje en een andere kever. „Een lagria. Ja, ik gebruik bij voorkeur de wetenschappelijke namen.”
Wilde zwijnen hebben een stukje hei veranderd in een maanlandschap, er zijn gaten gegraven door iemand die met een metaaldetector op pad was en er is een gat waaruit wespen naar buiten vliegen. Dat is ongewoon. Waarschijnlijk het werk van een wespendief, vermoedt Belgers.
Aan de rand van het gat ligt een stuk raat waar de larven uitgehaald zijn. De wespenkoningin kruipt er nog rond samen met een aantal werksters en één wesp brengt een pop in veiligheid.
Belgers zoekt verder en vindt onder een dode tak een mierennest. „Er zijn kevers die in mierennesten leven. En er zijn zelfs wespen die alleen leven op kevers in mierennesten.”
Bizar
Zo kent de natuur meer bizarre verhalen. Terwijl hij verder speurt vertelt Belgers over een oliekever die eitjes legt op het nest van de sachembij. Uit zo’n eitje kruipt een zogeheten triunguline die zich vastklampt aan een mannetjesbij als die het nest bezoekt.
Op het moment van paring stapt het beestje over op de vrouwtjesbij, en daarna laat hij zich in het nest vallen op een bijeneitje in een plasje nectar. Daar ondergaat de triunguline een metamorfose. Het wordt een larve, hij eet nectar, stuifmeel en bijenlarven, verpopt zich en verlaat ten slotte als volwassen kever het bijennest.
Er is een stukje bos gekapt en stukken hout liggen overal verspreid. „Kijk, een roofwants en een keverlarve. En hier, een snuitkevertje.” Het blauwige beestje is amper 2 millimeter groot, maar dat maakt het voor Belgers des te boeiender.
Letterzetter
Hij tilt een steen op, trekt schors van takken, sleept zijn net door de vegetatie en onderzoekt een dode boom. „Dit hier is een letterzetter. Zie je dat zwarte, afgeplatte achterlijf nog net uit het gangetje steken? In 1976 werden door storm hele bossen platgegooid en vormde de letterzetter een plaag. Als jongetje moest ik toen voor de boswachter met een mes de schors van dode bomen wegsteken om de kevers minder kans te geven.”
Van andere soorten zijn het de larven die zich in het dode hout graven, zoals van boktorren. Een dode tak zit vol uitvlieggaten. Die vormen vervolgens ideale nestgelegenheid voor wilde bijen, vertelt Belgers. „In mijn tuin heb ik zo’n bijenhotel, dat is eigenlijk een surrogaat voor dit. Kijk, een poppenwiegje –ja, zo heet dat echt– van een boktor.”
Inderdaad, het is net een wiegje waar de witte pop-met-zes-pootjes in ligt. Binnenkort zal hij uitkomen om als imago weer eitjes te leggen op een ander stuk dood hout, zullen de larven zich jarenlang langzaam een weg banen en zo te helpen het hout te verteren en zullen ze na uitvliegen een nieuwe nestgang achterlaten voor een wilde bij die op zijn beurt bloemen zal bestuiven. Zo blijft de natuur gonzen van het leven.
>>rd.nl/topwaarnemers voor meer foto’s en het eerste deel van deze serie.
serie Topwaarnemers
Op waarneming.nl is precies te zien wie er per soortgroep de meeste soorten heeft gezien in Nederland. In deze serie gaat Kees van Reenen met zes topwaarnemers op pad. Vandaag deel 2: Dick Belgers over kevers.
Kevers vangen voor de wetenschap
Insecten vormen de soortenrijkste diergroep op aarde, en daarbinnen zijn de kevers het talrijkst: meer dan 350.000 soorten zijn beschreven, honderdduizenden of misschien zelfs miljoenen soorten wachten nog op ontdekking.
In Nederland doet onder andere het EIS Kenniscentrum Insecten onderzoek naar kevers. Aquatisch ecoloog Dick Belgers verzamelt beestjes om ze –haarscherp– te fotograferen, onder meer voor het soortenregister, een overzicht van de Nederlandse biodiversiteit. Eerst zet hij de diertjes een poosje in de koelkast, want ze moeten niet weglopen als ze levend worden geportretteerd
Het lastigste determinatiewerk laat Belgers doen door specialisten, „helaas een vergrijzende groep.”
Tal van methoden worden ingezet voor het vangen van kevers en ander klein spul. Potvallen, raamvallen, watervallen, malaisevallen. Belgers: „Sommige mensen gebruiken een kruimeldief of bladzuiger en er zijn er zelfs die ’s avonds rondrijden met een net op het autodak gemonteerd. Ook kun je oevers spoelen met emmers water en dan zeven wat er op het wateroppervlak drijft. Zelf vang ik wel kevers en wantsen met een lamp en een doek, net als bij nachtvlinders gedaan wordt. Ook zijn er die mollennesten uitgraven of oude vogelnestjes uitschudden; elke soort leeft in zijn eigen biotoop.”