Buitenland

Bedoeïenen strijden in Israël voor hun geboortegrond

Volgens Muhamad is het bedoeïenendorpje Jourdiya in het Israëlische Galilea al 200 jaar oud. „Maar de Israëlische overheid accepteert niet dat wij bestaan”, zegt hij vol ongeloof. „Dat kan toch niet!”

Dolf de Groot
15 July 2017 19:41Gewijzigd op 16 November 2020 11:02
Op een steenworp afstand van de aftandse geitenstallen van Ramya verrezen afgelopen jaren moderne appartementenflats. beeld Adi Segal
Op een steenworp afstand van de aftandse geitenstallen van Ramya verrezen afgelopen jaren moderne appartementenflats. beeld Adi Segal

Muhamad is een van de vijftig inwoners die de afgelopen decennia in Jourdiya bleven wonen, ondanks druk van de regionale overheid om te vertrekken. De overheid wil dat de inwoners verhuizen en dat het dorp wordt ontruimd.

Jourdiya ligt verspreid over enkele heuvels in het uiterste noorden van Israël, vrijwel op de grens met Libanon. Het dorpje bestaat uit zo’n vijftien huizen. Sommige zijn van beton, zoals het flinke huis van Muhamad. Andere inwoners leven in hutjes van zinken golfplaten. Het dorp maakt een verlaten indruk. De inwoners blijven binnen – wel loopt er een kudde schapen door het dorp. „De kinderen in het dorp willen weg, ze zien hier geen toekomst”, vertelt Muhamad met een trieste blik. „De dochters willen een man uit de stad. En tegenwoordig hebben ouders niet zo veel meer te vertellen.”

Veel van de families in Jourdiya zijn de afgelopen jaren verhuisd. Muhamads broer, bijvoorbeeld. Die kreeg financiële compensatie en een stuk grond in het nabijgelegen dorp Arab al-Aramshe. Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw probeert de overheid de verschillende bedoeïenenfamilies uit de omgeving in Arab al-Aramshe onder te brengen. „Maar iedereen die is vertrokken, heeft er nu spijt van”, zegt Muhamad. „Het is daar te vol. Je kunt je daar niet bewegen. Als ik bij mijn broer op bezoek ben, wil ik na vijf minuten terug naar huis. Wij bedoeïenen hebben ruimte nodig.”

Seminomadisch

De Israëlische bedoeïenen zijn een van oorsprong seminomadische bevolkingsgroep die in het Nabije Oosten rondtrok. Bij de stichting van de staat Israël in 1948 werden de tienduizenden Arabischsprekende bedoeïenen in de nieuwe staat een aantal jaren onder militair toezicht geplaatst en verloren ze een groot deel van hun land.

Bedoeïenen hebben de Israëlische nationaliteit en een deel van de jonge mannen dient in het Israëlische leger. De bevolkingsgroep kampt met hoge werkloosheidscijfers, veel armoede, een laag opleidingsniveau en relatief hoge criminaliteitscijfers. Het is een gevolg van onder meer de moderne Israëlische samenleving, die zich moeilijk verdraagt met de traditionele manier van leven van de Arabischsprekende bedoeïenen. Daarbij spelen ook de toegenomen trek naar de stad (urbanisatie) en de modernisering van hun leefomgeving een rol.

Sinds de jaren 70 probeert de Israëlische overheid de bedoeïenen onder te brengen in een aantal dorpen en steden. Dat zou deze achtergestelde en geïsoleerde bevolkingsgroep beter toegang moeten bieden tot onderwijs en gezondheidszorg – tot de moderne westerse maatschappij. Maar bedoeïenen passen niet in een stad, voelen zich niet thuis in het moderne leven. Terwijl ze het aantal Joodse dorpen en steden in hun directe woonomgeving zien groeien. Zij willen niet naar de stad, maar de stad komt wel op hen af.

Clans gemixt

De bedoeïenen vormen van oudsher een stammen- en clansamenleving die leeft van de veehouderij en kleinschalige landbouw. En juist dat is in de door de overheid geplande steden en dorpen niet mogelijk. „Er is geen ruimte voor vee, er zijn geen weidegronden, er is geen werk en er worden verschillende stammen en clans gemixt”, zegt Gaia Noach van het Negev Coexistence Forum, een organisatie die zich inzet voor de bedoeïenen.

In Galilea hebben veel bedoeïenenfamilies de afgelopen decennia het aanbod van de overheid om te verhuizen geaccepteerd. Degenen die achterbleven –in de hoop dat hun dorp ooit zal worden erkend– worden soms gezien als ‘krakers’ op land dat eigendom is van de staat. Omdat de dorpen niet zijn erkend, zijn er ook geen nutsvoorzieningen of wegen en riolering. En omdat de inwoners geen bouwvergunning kunnen aanvragen in de dorpen waar ze vaak al decennia leven, wonen ze veelal in behuizingen van golfplaten of in gammele hutjes. Daarmee hopen ze de situatie te omzeilen dat ze in een illegaal gebouwd huis wonen dat gesloopt moet worden.

In totaal gaat het in Galilea om zo’n 3000 mensen, verdeeld over zo’n 30 ”niet-erkende” bedoeïenendorpen, waarvan Jourdiya er één is. In heel Israël wonen volgens een schatting van de overheid zo’n 75.000 bedoeïenen in niet-erkende dorpen en nederzettingen. Het grootste deel van hen leeft in de Negevwoestijn, in het zuiden van het land.

De Israëlische actiegroep Dugrinet –een samenwerkingsverband van een groep Joodse en Arabische inwoners van Galilea– zet zich in voor deze vergeten inwoners van de provincie. Dugrinet organiseert momenteel een rondreizende fototentoonstelling in Israël om de penibele situatie van deze bevolkingsgroep onder de aandacht te brengen. De expositie vertelt onder meer de verhalen van drie niet-erkende dorpen, Ramya, Fkheikhre en Shehadeh, en van hun inwoners.

Geen toekomst

Ramya is een dorpje dat volledig omringd wordt door de snelgroeiende stad Karmiel. Op een steenworp afstand van de aftandse geitenstallen van Ramya zijn de afgelopen jaren moderne appartementengebouwen verrezen. Ramya heeft nog altijd geen riolering en is niet aangesloten op het elektriciteitsnet.

„Er is hier geen toekomst”, zegt inwoner Salah (50). „Veel jongeren verlaten Ramya. Het is onmogelijk om hier te leven. Er is op deze plaats weinig hoop.”

Salah vertelt dat hij zich elke dag afvraagt „wanneer de bulldozers komen om ons dorp te vernietigen.” De druk van de overheid is tegenwoordig veel groter dan vroeger, zegt hij. „We krijgen uitzettingsbevelen en boetes; deurwaarders komen langs. We mogen zelfs geen schuurtje meer bouwen.”

In 1995 bood de Israëlische overheid de inwoners van Ramya een verhuisplan aan. Veel families kozen ervoor om te vertrekken, maar Salah vond het aanbod onvoldoende. „We kregen nauwelijks land om op te bouwen.” Nu, dik twintig jaar later, is het aanbod van de overheid ongewijzigd. Maar de families die toen weigerden, zijn inmiddels flink gegroeid en zien daardoor nog minder reden om te verhuizen.

Salah hoort weleens van mensen dat hij dwaas is, als hij vertelt over zijn jarenlange juridische strijd tegen de overheid. De inwoners van Ramya hebben tot aan de Hoge Raad geprocedeerd – en verloren. Begin dit jaar zijn ze een nieuwe rechtszaak gestart. Salah vindt dat hij geen andere mogelijkheid heeft. „Ik moet aan de toekomst van mijzelf en van mijn kinderen denken.”

Bouwvallig schuurtje

„Soms sta ik ’s nachts op en loop ik naar mijn stal”, vertelt Mahmud (54) uit Fkheikhre. „Dan ga ik hier zitten, in het donker, met een kop koffie en een sigaret. En dan luister ik naar mijn dieren. Hier vind ik rust, ik houd van mijn schapen en geiten. Als je goed voor ze zorgt, geven ze je veel terug. Mensen zijn anders. Als je mensen een vinger geeft, nemen ze je hele hand.”

Khamis (46) is een dorpsgenoot van Mahmud. „Ik ben hier geboren, in Fkheikhre. In een bouwvallig schuurtje.” De enige weg naar het dorpje is een hobbelig grindpad – dat bovendien dwars door een rivier loopt. Na een hevige regenbui is het onmogelijk om het water over te steken en zijn de inwoners soms dagenlang geïsoleerd. „Mijn neef en zijn zus probeerden de rivier eens over te steken tijdens een storm. De stroming was zo sterk dat hun auto werd weggespoeld. Het is een mirakel dat ze het hebben overleefd.”

Hamda is de oudste inwoner van Fkheikhre, dat net als Ramya niet is aangesloten op het elektriciteitsnet en evenmin riolering en officiële waterleidingen heeft. Volgens haar schoondochter Fatma is Hamda 106 jaar oud. De oude vrouw woont in een gebouwtje van golfplaten. „Ze ligt de hele dag op haar matras”, zegt Fatma. „Af en toe komen de kippen haar bezoeken. Ik denk dat ze best gelukkig is.”

Leven van het land

„Toen ik hier kwam wonen, was ik 18 jaar oud”, zegt de 73-jarige Fatma over het dorpje Shehadeh. „Ik trouwde en ging in het dorp van mijn man wonen. Hier zijn mijn kinderen geboren. Acht zoons en één dochter.” Fatma vertelt dat de inwoners van Shehadeh lang geen buren hadden. „Er was hier niets in de omgeving. We leefden op en van het land. We hadden schapen en koeien, verbouwden graan, linzen en tuinbonen. In de zomer plukten we vijgen en granaatappels in onze boomgaard. Onze mannen gingen naar Tel Aviv om te werken. Eén keer in de maand kwamen ze naar huis.”

De afgelopen dertig jaar is het Joodse buurdorpje Kamon gebouwd. „We zien dat onze buren grote huizen bouwen en van het leven genieten. Maar onze situatie blijft ellendig”, zegt Fatma.

Ze vertelt dat ze hun buren een keer uitnodigden, op de bruiloft van haar zoon Amar. „Zo’n veertig van hen kwamen op bezoek. Ze vertelden ons toen dat de gemeente hun had verteld dat wij ergens anders land zouden krijgen en dat we snel zouden verhuizen. Maar toen onze buren zagen dat er van die plannen niets terechtkwam, begonnen sommigen over ons te klagen. Over het geluid van onze generator, die we nodig hebben omdat er geen elektriciteit is. En over het lawaai dat onze hanen maken. Maar andere buren uit Kamon hebben ons vaak geholpen.

Over de toekomst durf ik niets te zeggen. Hoelang heb ik nog te leven? Maar ik hoop dat onze kinderen de bouwvergunningen krijgen waar wij al zo lang op hopen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer