Amerikaanse media van hun voetstuk gevallen
Michael Goodwin, jarenlang een vooraanstaand redacteur bij The New York Times, maakt zich grote zorgen over de kwaliteit van de Amerikaanse media. „Niet meer de waarheid is leidend motief, maar: Trump moet weg.”
„De kranten en tv-zenders hebben door eigen schuld hun geloofwaardigheid verloren”, zegt Goodwin met hoorbare spijt in zijn stem. „Ze schuwen niet om halve waarheden en vage geruchten als harde feiten te publiceren om daarmee president Trump –bepaald niet mijn vriend overigens– in diskrediet te brengen. Alle journalistieke basisprincipes worden overboord gezet.”
Goodwin weet waarover hij praat. Zestien jaar lang was hij chef van de opinieredactie van The New York Times (NYT). Tegenwoordig is hij hoofd van de afdeling politieke commentatoren van New York Post en doceert hij journalistieke ethiek aan de Columbia University School of Journalism. Met „verdriet” constateert hij dat de NYT „van het vlaggenschip van de Amerikaanse journalistiek vervallen is tot een gehavend scheepswrak. Door eigen schuld.”
Niet alleen zijn eigen NYT heeft volgens Goodwin averij opgelopen, alle grote kranten in de VS zijn volgens hem bezig zichzelf te gronde te richten doordat zij met „ongekende vooringenomenheid” schrijven over Donald Trump. „De man kan geen goed doen.”
Gifpijlen
Daarbij haast de ervaren journalist zich om te zeggen dat de president zelf debet is aan dit negatieve imago. „Zijn tweets zijn gifpijlen waarmee hij zelf het mediaklimaat voortdurend verziekt. Geen misverstand daarover. De berichten die hij soms de wereld in stuurt, zijn diep beschamend; een president onwaardig. Maar van kwaliteitskranten mag je verwachten dat ze daar op een verstandige manier mee omgaan. Dat doen ze bepaald niet.”
De cijfers ondersteunen de stelling van Goodwin dat de grote media vooringenomen zijn. Het Shorenstein Center on Media, Politics and Public Policy van de universiteit van Harvard publiceerde onlangs een onderzoek naar de berichtgeving in de media over de eerste honderd dagen van Trump. Daaruit bleek dat deze in 80 procent van de gevallen negatief was. Koplopers zijn de nieuwszenders CNN en NBC, die in 93 procent van het nieuws over Trump kozen voor een negatieve toonzetting. Maar ook het rechtse Fox News is nog altijd meer negatief dan positief.
Dat gemiddelde van 80 procent is hoger dan bij welke voorgaande president ook. De berichtgeving over de eerste drie maanden van de regering van Bill Clinton of George W. Bush was in 60 procent van de gevallen negatief. Bij Obama had de positieve berichtgeving zelfs de overhand, zo blijkt uit vergelijkende cijfers van het Harvard-instituut. Minder dan 40 procent van het nieuws over zijn beginperiode was negatief.
Obama
„Obama werd bejubeld”, zegt Goodwin. „Hij kon in de media geen kwaad doen. Zelfs toen hij –later– loog over de aanval op Benghazi en ook toen hij de onwaarheid sprak rond Obamacare. Hij beloofde bijvoorbeeld dat bij zijn nieuwe zorgstelsel ieder zijn eigen dokter mocht kiezen, wat gewoon een leugen was. En dat wist hij. Stel daartegenover de behandeling van Trump. Zelfs de kleinste verspreking wordt door de media beschreven als de grootste leugen.”
Volgens Goodwin heeft er bij de Amerikaanse media een verschuiving van paradigma plaatsgehad. „Vanouds wilden journalisten de waarheid aan het licht brengen en niets anders. Daaraan ontleenden zij het recht van hun bestaan en dat gaf hun gezag. Nu is het leidend motief: Trump moet weg.”
De omslag is volgens de ervaren politiek commentator gekomen in de verkiezingsstrijd van vorig jaar. Aanvankelijk werd Trumps gooi naar de kandidatuur voor het presidentschap door de pers gezien als een „bizarre pr-stunt, een soort circusact. In die tijd ontdekten de media dat berichten over de uitspattingen van Trump goed waren voor de oplage en de kijkcijfers. Daarom gooiden ze alle remmen los.”
Trump begreep dat die berichten zijn bekendheid bevorderden en zorgde daarom op zijn beurt aanhoudend voor spektakel. „Elke tweet leverde hem ronkende koppen in de pers op. Hij voerde op die manier financieel een uiterst goedkope, maar zeer doeltreffende campagne”, aldus Goodwin.
„Toen in de zomer van vorig jaar echter bleek dat Trump een serieuze kanshebber werd, gaf dat schrik bij de media. Zij kozen toen voor de koers: tegen Trump; achter Clinton gaan staan. Die lijn hebben ze feitelijk na zijn verkiezing voortgezet.”
Dat de media weinig moeten hebben van Republikeinse presidenten is volgens Goodwin niet nieuw. Dat is sinds de verkiezing van Eisenhower in 1952 al zo. „Journalisten zouden nog liever een dode wasbeer steunen dan een Republikein. Als die wasbeer maar Democraat is.”
Aversie
Die aversie tegen Republikeinen werd in de jaren zestig versterkt door de opkomst van de linkse studentenbeweging. Daardoor kwam er in de journalistiek een diepgewortelde weerzin tegen de autoriteiten. „De hele Watergate-affaire, waarbij de journalistiek een prominente rol speelde, liet zien dat het ook loonde om kritisch te zijn tegenover de machthebbers. Dat stimuleerde jongeren om te kiezen voor een baan in de journalistiek. Maar het grote onderscheid was wel dat er bij Watergate harde feiten aan het licht kwamen. Redacties hoedden er zich toen voor om geruchten te publiceren. Dat is nu echt anders.”
Goodwin, die recent een boek schreef over de neergang van de Amerikaanse journalistiek, is uiterst somber over de toekomst van de media. „Het vertrouwen bij de burger is totaal verdwenen. Het is nu zo dat hoe negatiever de kranten over Trump schrijven, hoe meer de gemiddelde Amerikaan gelooft in de president. De media zijn van hun voetstuk gevallen. De vloer is bezaaid met duizenden gruzelementen en lijmpogingen hebben geen zin meer. Herstel van vertrouwen is nagenoeg onbegonnen werk.”