Geschiedenis

Mijnen scheurden 100 jaar geleden de Belgische grond open

Een reeks nachtelijke explosies die op 200 kilometer afstand te horen was, moest een doorbraak vormen op het Belgische front in de Eerste Wereldoorlog. De Mijnenslag van Mesen, volgende week honderd jaar geleden, werd echter slechts de zoveelste slachting in een uitzichtloze strijd. De resten zijn nog steeds zichtbaar: twintig enorme kraters.

21 June 2017 15:10Gewijzigd op 16 November 2020 10:51
Het Ploegsteert Memorial. Hier worden ruim 11.000 naamloos gestorven Britten herdacht. Op de bijbehorende begraafplaats liggen bijna 900 doden.
Het Ploegsteert Memorial. Hier worden ruim 11.000 naamloos gestorven Britten herdacht. Op de bijbehorende begraafplaats liggen bijna 900 doden.

Wijtschate anno 2017, een dorp met zo’n 2000 inwoners in het zuidwesten van België, enkele kilometers onder Ieper. Het dorp lijkt nagenoeg verlaten. Slechts hier en daar is er verkeer. Op straat lopen vrijwel geen mensen. Dat is buiten Wijtschate niet anders. In de omgeving liggen verspreid wat boerderijen en op straat zijn wat fietsers te zien.

Het contrast met honderd jaar geleden is enorm. Ongeveer vier jaar lang lag Wijtschate in de frontlinie. Met vele duizenden doden en gewonden als resultaat. De gruwelijkste dag uit de geschiedenis van Wijtschate is waarschijnlijk wel 7 juni 1917: de dag dat in het zuidwesten van België de grond openbarstte door een reeks explosies. De kracht daarvan werd pas overtroffen op 6 augustus 1945 met de atoombom op Hirosjima.

Patstelling

In 1917 lagen de Engelsen, Fransen en Belgen al drie jaar tegenover de Duitsers in de loopgraven. Er waren diverse pogingen gedaan om een doorbraak te forceren. Maar al die pogingen werden in bloed gesmoord. Slechts hier en daar wisten de strijdende partijen wat stukken grond van elkaar af te pakken. De stroken land die ze veroverden waren troosteloze gebieden, doorkruist met loopgraven en omgewoeld door granaatinslagen. De gebieden lagen bezaaid met niet-ontplofte explosieven, maar ook met dode lichamen, begraven en onbegraven.

Iedereen besefte dat er iets moest gebeuren om de patstelling te doorbreken. Aanvallen over het land hadden weinig effect. Soldaten die uit hun loopgraven kwamen, werden genadeloos neergemaaid door de mitrailleurs van de tegenstander. Tanks boden ook geen uitkomst. Die zaten nog in de ontwikkelfase en werden voor het eerst in 1916 ingezet op het slagveld.

Zowel de Duitsers als de Engelsen besloten gangen te gaan graven. Ze legden onder elkaars stellingen grote hoeveelheden explosieven, of ook wel mijnen. Dat ze hun taken serieus namen, blijkt wel uit het feit dat de Engelsen voor het graven van de gangen ervaren arbeiders uit de Engelse kolenindustrie en metrobouw naar België overbrachten. Zij moesten de soms honderden meters lange tunnels bouwen waar mensen rechtop in konden staan. Aan het einde van die tunnels werden de mijnen aangebracht. Het gevolg was wel dat er in Engeland een tekort aan arbeiders in de kolenindustrie ontstond.

Aantal mijnen

Over het aantal mijnen dat de Engelsen ten zuiden van Ieper aanbrachten, verschillen de meningen. Het waren er misschien 24, maar in elk geval minimaal 22. Zeker een van deze mijnen werd door de Duitsers ontdekt en onschadelijk gemaakt. Er bleven nog minstens 21 mijnen over. Daarvan ontploften er op 7 juni 1917 in totaal negentien. De twintigste explodeerde in 1955 bij een blikseminslag. Als door een wonder raakte hierbij niemand gewond. De 21e mijn is nooit gevonden. Er zijn mensen die beweren dat deze 21e mijn niet bestaat. Als de mijn er nog wel is, bevindt hij zich waarschijnlijk in dunbevolkt gebied. De kans bestaat dat hij ligt onder een boerderij op zo’n 3 kilometer van het grensplaatsje Ploegsteert, dat ongeveer 2000 inwoners telt. Mesen en Waasten liggen op vergelijkbare afstand van de mogelijke locatie. De mijn kan nog actief zijn. Nog bijna dagelijks wordt er in België levensgevaarlijk materiaal uit de Eerste Wereldoorlog gevonden.

Een van de tastbaarste bewijzen van het drama op 7 juni is iets buiten Wijtschate te vinden. Midden in het boerenlandschap staat een bomengroep van ruim 100 meter breed. Alleen wie de moeite neemt om achter deze bomen te kijken, ontdekt wat hier heeft plaatsgevonden. Midden tussen de bomen ligt een meertje met een doorsnede van zo’n 75 meter en een diepte van ongeveer 12 meter. Ooit stond op deze plaats de Spanbroekmolen. De molen werd tijdens de Eerste Wereldoorlog vernietigd. Hij was overigens al verwoest op het moment dat in 1917 de mijn ontplofte. De explosie, even na drie uur in de nacht, was iets later dan de achttien andere ontploffingen. De Engelsen, die snel wilden handelen, kwamen na de eerste explosies al uit de loopgraven. Een aantal van de soldaten was onbeschermd toen de negentiende mijn ontplofte. De explosies waren tot in Londen en Parijs hoorbaar.

Na de ontploffing van de mijnen, rukten de Engelsen op. Tot een echte doorbraak kwam het niet. Ondanks de duizenden slachtoffers was de terreinwinst minimaal. Slechts enkele plaatsen werden op de Duitsers veroverd. Daarna liep het front weer helemaal vast. Anderhalf jaar voorbereiding leidde tot vrijwel niets. Wat restte, was een aantal enorme kraters. En een duizenden kilo’s zware mijn die mogelijk nog diep in de Belgische bodem ligt.

Begraafplaatsen

In het zuidwesten van België herinneren tal van begraafplaatsen aan de Eerste Wereldoorlog. Naast de Spanbroekmolenkrater bevindt zich bijvoorbeeld een kerkhof met enkele tientallen Britten. Maar er zijn ook veel grotere. Op Tyne Cot, bij Passendale, net boven Ieper, liggen bijna 12.000 jonge slachtoffers, vooral uit het Verenigd Koninkrijk. Een groot aantal is nooit geïdentificeerd. Velen van hen werden in de oorlog onherkenbaar verminkt. Of er werden geen naamplaatjes aangetroffen.

Pal op de Frans-Belgische grens, bij Poperinge, liggen op het Lijssenthoek Militairy Cemetry bijna 11.000 doden. Hier zijn de meeste slachtoffers wel bekend. Dit kerkhof hoorde namelijk bij een veldhospitaal. Mannen die in dit ziekenhuis overleden, werden op het naastgelegen kerkhof begraven.

De Duitse doden liggen vrijwel allemaal op enkele grote kerkhoven, veelal in massagraven. De grootste is in Menen, een kleine 20 kilometer van Ieper. Daar liggen bijna 48.000 Duitsers. De Amerikaanse slachtoffers werden na de oorlog hoofdzakelijk naar het thuisland teruggebracht. Slechts hier en daar liggen in het westen van België wat Amerikanen. Alleen in Waregem is een wat groter kerkhof, met ruim 350 doden.

Het Reformatorisch Dagblad verzorgt op 26 en 27 september een tweedaagse busreis naar Ieper. Kijk op rd.nl/abonneevoordeel onder abonneedagen voor meer informatie en het volledige reisprogramma. Of bel abonneeservice: 055-5390498.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer