Ouderling staat bij kritiek op predikant niet buitenspel
Als gemeenteleden kritiek hebben op de dominee, hoort een ouderling er niet het zwijgen toe te doen, reageert ds. W. A. Zondag. Daarbij moeten zij in de eerste plaats de predikant in bescherming nemen.
Een column mag prikkelen. Daarin is broeder Post geslaagd. Velen hebben zijn bijdrage met de kop ”Kritiek op de dominee” (RD 13-5) gelezen, zo blijkt. Dat was te verwachten. Want laten we eerlijk zijn. Er lijkt geen fijner onderwerp op een verjaardag dan praten over predikanten. Het verhoogt de feestvreugde als iemand wat ‘nieuws’ kan vertellen over ”dominee zus” of ”dominee zo”. We smullen ervan.
Niet zelden zijn het kritische tonen. Het kan gaan om accenten in de prediking („te ruim” of „te eng”), zijn voordracht („te saai”, „te modern” of juist „te ouderwets”), zijn pastoraat („te stil” of „te veel aan het woord”), enzovoorts.
Een stap verder gaat het wanneer mensen zich ergeren aan de dominee en de kerkgang zelfs als een ‘lijdensweg’ ervaren. Terecht wijst Post op de noodzaak van een open gesprek met de predikant. Niet over de dominee, maar met hem spreken.
Taakopvatting
Met twee opvattingen van broeder Post heb ik evenwel moeite. In de eerste plaats worden door hem predikant, organist en koster in één adem genoemd. Ik meen dat er toch wel een principieel verschil is tussen een van Godswege geroepen predikant die het ambt van herder en leraar bekleedt, en dat van organist of koster. Misschien zoek ik niet goed, maar ik ben nog geen formulier tot bevestiging van koster of organist achter in mijn Bijbeltje tegengekomen… En met de Dordtse Leerregels (DL 1:4) belijden wij niet dat God goedertierenlijk kosters en organisten zendt tot „verkondigers van deze zeer blijde boodschap.”
En daarmee hangt mijn tweede kritiekpunt samen, de taakopvatting van de ouderling. Tot mijn niet geringe verbazing schrijft mijn broeder dat de ouderling vooral zijn mond moet houden. Hij moet kritische gemeenteleden verwijzen naar de dominee zelf (net als bij de te snel spelende organist en de koster die de kachel in het kerkgebouw te warm stookt). Want zo ga je ook om met kritiek op een wethouder of een afdelingshoofd.
Deze redenering kan ik niet volgen. Ik denk terug aan de toespraak van mijn geliefde oud-docent ds. Moerkerken bij de bevestiging van een kandidaat. Hij wees de kerkenraad op de positie van Petrus op de pinksterdag die namens de elven het woord mocht voeren, maar werd geflankeerd door de andere broeders. De elven stonden in een halve boog naast en achter Petrus. Dat mogen predikanten die wettig beroepen zijn toch verwachten? Ik lees: „Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer” (1 Tim. 5:17).
Het staat trouwens ook in de beroepsbrief (althans bij onze gemeente) dat zij mogen rekenen op liefde en respect van kerkenraad én gemeente. Daarom moeten zij in de eerste plaats de predikant in bescherming nemen. Hij is door God (en de gemeente) geroepen knecht met een goddelijke opdracht: „Predik het Evangelie, predik de verlorenheid in Adam en het leven in Christus.” We belijden: „door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, den Gekruisigde.” En dat doet deze dienaar met zijn eigen (misschien geringe) gaven en zijn unieke (misschien niet zo aangename) persoonlijkheid. Dat neemt uiteraard niet weg dat de ouderling in een gesprek met de predikant gevoelige zaken rond diens functioneren aan de orde mag en moet stellen.
Vogels
Post wijst erop dat de ouderling kritische gemeenteleden moet onderwijzen hoe zij geestelijk kunnen omgaan met hun ergernissen. Dit alles met erkenning van „de lijdensdruk.” „Want het valt niet mee om zondag aan zondag naar de kerk te gaan en je te ergeren”, aldus Post. De precieze reikwijdte van dit ”erkennen” ontgaat mij. Zelf zou ik hen erop willen wijzen dat kritiek en ergernis (doorgaans) niet zegenrijk zijn voor het persoonlijk leven. En dat er gemakkelijk ruimte wordt gegeven aan de ‘vogels’ om het door de predikant gestrooide zaad weg te pikken.
Laten zulke mensen –als het gaat om persoonlijkheden en accenten in de prediking– evenmin vergeten: zo veel hoofden, zo veel zinnen. Wat de een prachtig vindt, is voor de ander vreselijk. De een is van Apollos en de ander is van Paulus. Laatstgenoemde roept ons terecht toe: „Zijt gij niet vleselijk?” (1 Kor. 3:4). En dan heb je nog het spreekwoord over de beste stuurlui…
Trouwens, staan zulke mensen zelf wel open voor kritiek op hun eigen functioneren, op hun denken en hun staan in de gemeente?
En de predikant? Die moet zachtmoedig zijn. Altijd? Ja, echt altijd. Dat vindt immers iedereen. Maar wat meer is: hij moet de druk weerstaan om zich te willen laten leiden door wat Jan en alleman van hem verwacht. Hij is een gezant, van Christuswege (2 Kor. 5:20). Niet meer, maar zeker niet minder.
De auteur is als predikant verbonden aan de gereformeerde gemeente te Woerden.