Ethiopië: op bezoek bij de Dasanesh
Op bezoek bij het volk van de Dasanesh in het zuiden van Ethiopië trof ik een levensstijl aan die ik na zeven jaar Ethiopië niet voor mogelijk had gehouden.
Veel in Ethiopië is anders dan in Nederland. Dingen die in Nederland vanzelfsprekend zijn, zijn hier juist een uitzondering. Regelmatig valt de stroom uit. Er komt niet altijd water uit de kraan. Groenten zijn niet altijd te koop. Dat soort dingen.
Maar veel is ook hetzelfde. Wij staan ook gewoon om 7 uur op en gaan aan het werk. Er zijn vergaderingen, we moeten belasting betalen en hebben internet (als er stroom is).
Maar het kan binnen Ethiopië ook helemaal anders, ontdekten we recent in het diepe zuiden van Ethiopië. Daar, in de Omovallei, wonen nog diverse volken op een manier die ik me niet kon voorstellen.
Om de Dasaneshstam te bereiken moet je eerst twee volle dagen rijden vanaf Addis Ababa. Prachtige landschappen trekken aan je voorbij: bergen en meren, bananenplantages en mangobomen. Ten slotte bereik je een savannegebied dat zich uitstrekt tot in Kenia, Uganda en Zuid-Sudan.
Op de grens met Kenia steken we in een uitgeholde boomstam de Omorivier over. Daar staan mensen aandachtig naar ons te kijken. We klimmen uit de boot en klauteren tegen de kant op.
Samen met een Ethiopische vriend lopen we naar het dorp van de Dasanesh. Daar vallen we van de ene verbazing in de andere. De Dasanesh zijn een nomadenvolk. De leden ervan trekken met hun kuddes rond. Ze wonen in heel lage hutten, tenten eigenlijk. Je moet over de grond kruipen om binnen te komen.
Er staan misschien wel zestig van zulke tenten. En in elke tent woont een gezin: een moeder met kinderen. De vader heeft meerdere vrouwen en gaat van tent naar tent. Kinderen gaan niet naar school. De stamhoofden verbieden dat. Ze begrijpen ook wel dat als kinderen naar school gaan de cultuur en hun macht verloren gaan. Er lopen dus allemaal analfabeten om ons heen.
Het is smoorheet en vrouwen zitten in het zand voor hun tent meel te malen, te handwerken of te kletsen. Mannen zijn nergens te zien in het dorp. Zij zijn bij de kuddes. Alle meisjes worden besneden op een traditionele manier, met allerlei rituelen. De mensen pijnigen zichzelf; tal van littekens zijn er te zien op hun gezichten, armen en rug. Geld hebben ze niet. Er is ruilhandel.
Zendelingen zijn hier wel geweest. Ze hebben geprobeerd contact te leggen, een school te openen en een ziekenhuisje neer te zetten. Voorzichtig werd het Evangelie gebracht. Maar niemand is welkom. Het lijkt onbegonnen werk. De cultuur is zo sterk. Mensen zitten verstrikt in de macht van de boze. Je voelt het gewoon; het vliegt je aan. Zijn deze mensen niet onbereikbaar?
Op de terugweg rijden we langs een grote boerderij. Op het dak staat met grote letters: Jesus is Lord. Zo is het: Jezus heeft alle macht. Hij is hier niet, Hij is opgestaan!