Binnenland

Op de IC na een beet van een gifslang

Van jongs af aan is Herman Bronsgeest (34) verzot op slangen. Momenteel houdt hij twee tijgerpythons van elk een slordige 3 meter. In hoogtijdagen bevolkten 200 gifslangen zijn zolderkamer. Door een beet van een Turkse bergadder liet de Leidenaar bijna het leven.

J. Visscher
11 May 2004 10:14Gewijzigd op 14 November 2020 01:13
LEIDEN - Herman Bronsgeest is al twintig keer gebeten door slangen. Toch blijft hij van de dieren houden. Foto Mark Lamers
LEIDEN - Herman Bronsgeest is al twintig keer gebeten door slangen. Toch blijft hij van de dieren houden. Foto Mark Lamers

Slangen zijn schitterende dieren, vindt Bronsgeest. „Hun gedrag is erg interessant. Slangen zijn jagers. Ze vallen aan vanuit een nederlaag. Bovendien zijn de dieren thuis goed te houden. Ik ben ook liefhebber van roofvogels en roofkatten, maar houd die maar eens thuis. Slangen zijn met weinig tevreden. Als je een slang in het wild met een zendertje zou volgen, zou je merken dat het dier zich op een beperkt oppervlak beweegt. Ze hoeven bij wijze van spreken niet op stap naar de Eiffeltoren voor een uitje.” Bronsgeest kan zich daarom ook vinden in het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden dat de wurgslangen boa en python en de gifslang cobra als huisdier mogen worden gehouden.

Als kleine jongen zat Herman graag tussen de „visjes, salamandertjes en kikkertjes.” Zijn ouders werden echter met meer dan lichte paniek bevangen toen hun zoon slangen als hobby verkoos. „Dat heeft wel wat ruzies opgeleverd”, erkent hij.

In de begintijd herbergde Bronsgeest de dieren in een omgebouwd aquarium. Vanwege de niet-perfecte constructie glipte een van zijn beesten er zo nu en dan tussenuit. „Die vond ik dan terug in bed, in de badkamer of in een kast. Maar ze waren niet gevaarlijk.”

Herman hield onder meer koningsslangen, rattenslangen, gifslangen en pythons. „De slang was mijn grote passie, mijn obsessie. Ik was heel fanatiek. Ieder vrij uurtje zat ik bij de slangen. Ik had werk genoeg aan kijken, voeren en schoonmaken.”

Het houden van vele tientallen gifslangen werd Bronsgeest toch wat te riskant. „De techniek beheers ik wel. Ik kan een slang hanteren. Medicijnen geven gaat me bijvoorbeeld goed af. Maar ik ben niet gedisciplineerd genoeg. Ik ben een beetje slap. Dat kan niet. Je kunt niet even snel uitwerpselen weghalen of een drinkwaterbakje bijvullen.”

De slangenfanaat kreeg in totaal ongeveer twintig beten van zijn gifslangen. „Dat kan erg zeer doen. Je loopt een paar dagen met een dikke hand rond.” In twee gevallen moest hij in het ziekenhuis worden opgenomen. Rond zijn twintigste overleefde Herman ternauwernood een beet van een Turkse bergadder. „Ik was binnen een minuut weg. Gelukkig waren een vriend en mijn broer in de buurt. Ik werd wakker in de ambulance en lag acht weken op de intensive care. En daarna? Ik heb nog een paar jaar gifslangen gehouden.”

Je begrijpt vast dat mensen je voor gek verklaren.
„Ja. Maar die hebben toch een beperkt inlevingsvermogen. Waarom staan diezelfde mensen wel te applaudisseren voor iemand die de Mount Everest beklimt? Zo’n sporter neemt toch ook een risico? Ik zie het opbouwen van een interessante collectie slangen als een ambitie op het hobbyvlak.”

Nooit een nerveus gevoel met al die slangen om je heen?
„Ik heb daar totaal geen last van. Ik ben altijd omringd door slangen. Op de kamer waar mijn terraria stonden, was ook mijn bed. Ik werd daar niet paranoïde van.”

Tegenwoordig herbergt de Leidenaar, vader van een kind en in het dagelijks leven systeemontwikkelaar, zijn twee tijgerpythons in een aparte kamer. Het verzorgen van zijn oogappels vindt hij „niet al te moeilijk.” Eens per twee dagen wordt het water ververst. Voeren en uitwerpselen opruimen gebeurt ongeveer een keer per tien dagen. De pythons pruimen alleen levende prooi: cavia’s en konijnen. Bronsgeest wordt „koud noch warm” van de verslindpartijen. „Ik zie dat voederen van levende prooien als een bijkomend nadeeltje van mijn hobby. Mensen die uit sadisme een slang voeren, komen van een koude kermis thuis. Een slang is snel en efficiënt. Het naar binnen werken van het voedsel is niet spectaculair of bloederig.”

Toen Bronsgeest voorheen donkere pythons hield, draaide hij er zijn hand niet voor om de 4 meter lange reptielen „ongeveer eens per week” om zijn nek te slaan. „De donkere python, dat is de Python molurus bivittatus, staat erom bekend dat hij berekenbaar is.”

Totdat hij de verkeerde bui heeft.
„Klopt. Er is altijd een bepaald risico. De tijgerpythons die ik nu heb, zijn onberekenbaar. Ze zijn feller, pinniger. Het is af te raden om die om je nek te hangen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer