Buitenland

Syrische crisis was geen verrassing

Er lijkt een klein lichtpuntje aan de Syrische horizon. Donderdag werd een staakt-het-vuren bekend gemaakt. RD-correspondent Martin Janssen blikt terug op vijf jaar oorlog en tien jaar verblijf in het Midden-Oosten.

Martin Janssen
30 December 2016 17:36Gewijzigd op 16 November 2020 09:28
DAMASCUS. Familieleden dragen een gewond meisje naar een kliniek in de wijk Douma van Damascus. In dit stadsdeel begon in 2011 de opstand tegen het regime. beeld AFP, Abd Doumany
DAMASCUS. Familieleden dragen een gewond meisje naar een kliniek in de wijk Douma van Damascus. In dit stadsdeel begon in 2011 de opstand tegen het regime. beeld AFP, Abd Doumany

Toen rond de Tweede Wereldoorlog overal in het Midden-Oosten onafhankelijke Arabische staten het licht zagen, leidde dit tot euforie en een bijna grenzeloos optimisme bij de volkeren van deze staten. Dit alles zou echter van korte duur zijn, want deze staten zouden zich al snel ontwikkelen tot repressieve autoritaire politieke systemen. De stagnerende economieën waren niet in staat om banen te creëren voor de miljoenen jongeren die jaarlijks instroomden op de arbeidsmarkt.

Het algemene gevoel was dat er nooit iets zou veranderen. Dit pessimisme werd echter gelogenstraft door de Arabische lente van 2011. De hoop van deze lente verdampte al spoedig. Dat werd gesymboliseerd door de gruwelijke oorlog in Syrië. De Syrische crisis begon maart 2011. Ik woonde toen al vijf jaar in Damascus. Als ik terugkijk moet ik constateren dat alle ingrediënten voor deze crisis reeds lang aanwezig waren.

In het openbaar zouden Syriërs altijd tegen je zeggen dat in hun land iedereen elkaars broeder was. In de privésfeer hoorde je echter heel andere verhalen. Op oudejaarsdag 2006, toen ik net in Damascus was, werd ik uitgenodigd in het huis van een christelijke familie. Toen ik aankwam bleken zich hier ruim dertig personen verzameld te hebben. Die avond onderging ik een cultuurschok.

Mij werd voortdurend op het hart gedrukt dat ik nooit een moslim moest vertrouwen, „want alle moslims waren leugenaars.” Ik zal nooit de laatste woorden vergeten die de moeder mij toefluisterde toen ik hun woning verliet. „De moslims zullen alle christenen in Syrië verjagen of vermoorden als ze daarvoor de kans krijgen.” Vers ingevlogen uit Europa kon ik deze in mijn visie christelijke onverdraagzaamheid niet bevatten. Sinds 2011 heb ik echter ontelbare malen aan deze woorden teruggedacht.

Bezoeken aan soennitische vrienden leerden mij dat zij bepaald niet onverdeeld gunstig over hun christelijke landgenoten dachten. Volgens deze soennieten was het probleem van de Syrische christenen vooral „dat ze hun plaats niet wisten.” Ze deden geen enkele moeite hun diepe afkeer van alevieten te verbergen – de sjiitische stroming waartoe ook president Assad behoort. Die haat was trouwens wederzijds. Na enkele jaren in Syrië was het mij volkomen duidelijk dat de Syrische samenleving een tikkende tijdbom was.

Het zaad van radicalisme was al lang voor 2011 gezaaid. Onder de Syrische soennieten was de salafistische stroming steeds sterker geworden. Dat noopte het regime in Damascus tot concessies. Dit was bijvoorbeeld te merken in het straatbeeld van Damascus, waar overal nieuwe moskeeën verrezen. Ik raakte bevriend met een imam die mij vertrouwde en vertelde over de frustratie van imams in Syrië. Ze mochten van het regime „alleen maar preken over dingen zoals de familie, maar nooit over de sharia of de jihad.”

Soennieten in Damascus waren vaak geslaagde zakenlieden die een westerse levensstijl waren gaan waarderen, maar ze geneerden zich vaak voor hun verwanten op het platteland. Een soennitische buurman kwam ooit ontdaan terug van een bruiloft van zijn familie in de Damasceense voorstad Douma. Alle vrouwen waren hier gesluierd geweest, geen muziek, geen drank. Hij vroeg zich af: Hoe had dit kunnen gebeuren? Tien jaar eerder was alles in Douma totaal anders geweest. Hij kende het niet meer terug.

Douma was niet toevallig de eerste Damasceense voorstad die in 2011 in opstand kwam. Hier waren tienduizenden Syriërs terechtgekomen die door de droogte van het Syrische platteland waren verdreven. Het was een invasie van het platteland in de stad waar ze in armoede leefden. In 2011 vertaalde deze wrok van vernederde inwoners van het platteland zich in een gewapende opstand tegen hun rijke landgenoten in de stad.

Harasta, Douma en Diraya waren wijken die in 2011 op het journaal werden genoemd als centra van de opstand. Ik kende al deze namen, omdat ik ze had gezien als de eindbestemming van bussen die in Damascus vertrokken. Het waren bestemmingen die wij stedelingen liever meden, omdat we er ons ongemakkelijk voelden. Veel mensen in deze plaatsen waren als gastarbeiders in Saudi-Arabië diep beïnvloed geraakt door het wahabisme. Dat verklaarde hun radicalisering.

Aan de vooravond van de Syrische crisis begreep ik dat het Arabische land een gevaarlijke cocktail vormde. Het Syrische regime probeerde via een totale controle de situatie beheersbaar te houden. Want dat is in veel Arabische landen feitelijk de definitie van regeren. Ik begreep tevens dat democratie in het land niet zou werken omdat het zou betekenen dat de demografische meerderheid de minderheden zou uitroeien. De komende jaren zullen wraak en wederwraak de toestand in Syrië gaan bepalen.


Oorlog in Syrië

DAMASCUS. De oorlog in Syrië begon in 2011 met een opstand in een wijk van Damascus. Syrische ordetroepen probeerden de protesten met harde hand de kop in te drukken. Dat mislukte en al snel sloeg de revolte om in een gewapende strijd. Daarbij zijn inmiddels naar schatting 300.000 doden gevallen en miljoenen Syriërs op drift geraakt. Zij vluchtten naar veilige gebieden in Syrië, maar ook massaal naar het buitenland.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer