Echte hoop
Titus 2:13

„Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus.”
Van de hoop op de toekomstige onsterfelijkheid leidt Paulus een aansporing af. En stellig kan het niet anders of deze hoop, indien hij diep in onze harten zetelt, wijdt ons geheel aan God toe. Daarentegen, wie niet ophoudt voor de wereld en het vlees te leven, heeft nooit in waarheid geproefd wat voor kracht de belofte van het eeuwige leven heeft. Want de Heere trekt ons weg van de aarde, door ons naar de hemel te roepen. De hoop heeft Paulus hier gezet voor de zaak waarop men gehoopt heeft. Anders zou het een niet passende spreekwijze zijn. En zo noemt hij het gelukkige leven, dat voor ons in de hemel is weggelegd. Tegelijkertijd verklaart hij wanneer wij in het volle bezit daarvan zullen zijn en waarnaar het ons betaamt uit te zien, zo dikwijls als ons het verlangen naar of de gedachte aan ons heil besluipt. De heerlijkheid Gods verklaar ik, niet slechts als (de heerlijkheid) waardoor Hij in Zichzelf heerlijk zal zijn, maar waardoor Hij Zich alsdan naar alle zijden zal uitgieten, opdat Hij al Zijn uitverkorenen daaraan deelachtig maakt. Daarom noemt hij Hem groot; omdat Zijn grootheid, die nu de mensen, door de ijdele glans der wereld verblind, geringschatten, en soms ook, voor zover het in hun vermogen is, tenietdoen, eerst ten laatsten dage zich zal vertonen.
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Verklaring Timotheüs, Titus en Filemon”)