Verdachte van moord op Djindjic meldt zich
De hoofdverdachte van de moord op de Servische premier Zoran Djindjic, Milorad Lukovic, heeft zich zondagavond in Belgrado aangegeven bij de politie. Dat heeft de Servische minister van Binnenlandse Zaken, Dragan Jocic, bekendgemaakt.
Volgens de chef van de veiligheidsdiensten, Miroslav Milosevic, verscheen Lukovic onder invloed van alcohol bij zijn eigen huis in Belgrado en zei hij tegen de politieagenten die daar op wacht stonden dat hij zich wilde aangeven. Lukovic, beter bekend als Legija, was voortvluchtig sinds Djindjic op 12 maart vorig jaar op klaarlichte dag werd doodgeschoten toen hij bij het parlementsgebouw uit de auto stapte. Voor die moord wordt hij bij verstek berecht.
Lukovic (39) dankt zijn bijnaam aan zijn tijd bij het vreemdelingenlegioen in de jaren ’80. Een decennium later maakte hij deel uit van het web van criminelen en oorlogsmisdadigers rond voormalig president Slobodan Milosevic. Hij heeft aan het hoofd gestaan van de door Milosevic opgerichte elite-eenheid de Rode Baretten, die zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdaden in onder meer Kosovo. Ook was hij de baas van de maffiabende Zemun.
Bij de volksopstand die op 5 oktober 2000 een einde maakte aan het bewind van Milosevic greep hij niet in. Dat was naar verluidt het gevolg van een deal die hij kort tevoren met toenmalig oppositieleider Djindjic had gesloten. Djindjic zou zijn vermoord omdat hij van plan zou zijn geweest tegen de afspraken in Lukovic te laten arresteren. Het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag zou hem willen berechten.
De man die ervan wordt verdacht de trekker te hebben overgehaald bij de moord op Djindjic is Zvezdan Jovanovic, een voormalig lid van Lukovic’ eenheid. Diens advocaat, Nenad Vukasovic, zei te verwachten dat Lukovic „veel nieuwe, interessante details” zal onthullen over leden van Djindjic’ partij DS. „Velen die beweerden absoluut onschuldig te zijn zullen in de beklaagdenbank terechtkomen.”
Djindjic was een van de leiders in de oppositiebeweging tegen Milosevic, die in 2000 werd afgezet en in 2001 voor het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag verscheen. Ook wilde Djindjic hard afrekenen met de georganiseerde criminaliteit.
In eerste reacties zeiden Servische politici te hopen dat niet alleen de moordenaars maar ook de „aanstichters van de moord” bekend worden. In het Balkanland doet het verhaal de ronde dat de opdrachtgevers van de moord uit de hoogste politieke kringen komen.