„Bekende atheïsten konden niet op tegen Plantinga”
Bekende atheïsten zoals Herman Philipse moesten toegeven dat zij niet op konden tegen de argumenten van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga. Plantinga voorzag de apologetiek –de verdediging van het geloof– van nieuwe inzichten. Hij gaf haar een nieuwe impuls.
Dat zei P. Rouwendal vrijdagmiddag op de studiedag in Kampen gewijd aan Plantinga’s boek ”Kennis en Geloof” (uitg. Brevier, Kampen).
Rouwendal, directeur van uitgeverij Brevier, wees in zijn introductie op het belang van Plantinga als christelijk filosoof. Hoewel hij zichzelf altijd als vakfilosoof en nooit als christelijk filosoof presenteerde, wordt de emeritus hoogleraar algemeen beschouwd als de belangrijkste christelijke filosoof. Lewis-vertaler Arend Smilde vertaalde Plantinga’s ”Kennis en Geloof” in het Nederlands.
Prof. dr. ir. G. J. de Ridder –Technische Universiteit Delft– interviewde Plantinga via een Skypeverbinding. De 83-jarige filosoof, die in Grand Rapids (Amerika) woont, vertelde dat hij zich verwant weet met Augustinus, Thomas van Aquino en Calvijn. „Thomas van Aquino en Calvijn hebben meer gemeenschappelijk dan wordt aangenomen. Veel van Calvijns ideeën zijn ook bij Aquino te vinden.”
Plantinga leerde van Calvijn en Aquino dat het Godsbesef bij ieder mens aanwezig is. „Waarom zijn zo veel mensen dan toch tegen het christelijk geloof gekant?” vroeg prof. De Ridder. Plantinga: „Omdat de mens zijn eigen meester wil zijn en de baas wil spelen over zijn eigen universum.” Plantinga toont als vakfilosoof vanuit de kennisleer aan dat het christelijk geloof niet irrationeel is. Het christelijk geloof heeft geen rationele argumentatie nodig, omdat de gelovige door zijn geloof in staat is de werkelijkheid goed te verstaan.
B. Hengstmengel –jurist, psycholoog en filosoof– zag als Plantinga’s grootste verdienste dat mede door zijn toedoen God weer terugkwam in het intellectuele debat. Volgens Hengstmengel is Plantinga een typische neocalvinist die God present stelt op alle gebieden, inclusief de wetenschap. Plantinga wil de rooms-katholieke traditie niet uitsluiten en is daarom meer oecumenisch dan Calvijn.
Prof. De Ridder stelde dat Plantinga als filosoof korte metten maakte met de vanzelfsprekende superioriteitspositie van de verlichtingsfilosofie. Christenwetenschappers moesten voorheen hun geloof verantwoorden, maar Plantinga toonde aan dat die eis uit rationeel oogpunt verwerpelijk is. Dr. D. te Velde, universitair docent dogmatiek aan de Theologische Universiteit Kampen, beweerde dat de theologie niet alleen van Plantinga kon leren, maar dat Plantinga in toenemende mate ook van de theologie had geleerd.
In de tweede ronde sprak N. C. Smits, promovendus aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, over de overeenkomsten en verschillen tussen Plantinga en de schrijfster Marilynne Robinson. Dr. P. de Vries, docent aan het Hersteld Hervormd Seminarium, prees Plantinga’s Schriftopvatting. „Plantinga is niet postmodern en ook niet modern, maar premodern. Hij ziet de Bijbel als een eenheid die hij erkent als de gezaghebbende stem van God.”