Top OM in Amsterdam kritisch op De Wijkerslooth
De Amsterdamse officieren van justitie zijn ontevreden met het optreden van de baas van het openbaar ministerie, J. de Wijkerslooth. Volgens veel van deze aanklagers staat hij op hectische momenten niet pal achter zijn organisatie en zijn mensen. Ze verwijten hem verder dat hij te veel aandacht heeft voor de bescherming van minister Donner van Justitie.
Dit blijkt uit een interne memo van 23 maart van de Amsterdamse hoofdofficier van justitie L. de Wit aan zijn officieren van justitie. De Wit schrijft hierin ook dat „deze onderwerpen op andere parketten leven.”
In een reactie zei De Wit woensdag dat hij in het memo slechts de kritiek heeft samengevat die zijn officieren in een recente vergadering uitten. Hij erkent dat er in zijn parket kritiek heerst, maar van een vertrouwenscrisis tussen zijn parket en de top van het OM is volgens hem geen sprake.
Ook volgens de Haagse hoofdofficier van justitie H. Moraal is er in ieder geval geen sprake van crisis tussen De Wijkerslooth en de verschillende parketten. „De beelden die collega De Wit oproept in zijn interne memo, herken ik niet. Die leven ook niet bij de andere parketten”, aldus Moraal.
Met name het optreden van De Wijkerslooth bij de recente bedreiging van de Amsterdamse officier van justitie Plooy heeft geleid tot veel frustratie bij het Amsterdamse parket. Plooys voorganger bij het Amsterdamse parket, F. Teeven, leidde namens het landelijk parket van het OM het onderzoek naar de bedreiging. Teeven wilde een overeenkomst met een criminele getuige sluiten, die de zaak zou kunnen helpen oplossen. De landelijke leiding van het OM, voorgezeten door De Wijkerslooth, ging echter niet akkoord met de voorgestelde deal, waarop Plooy zijn bemoeienis met het bestrijden van de georganiseerde misdaad beëindigde.
De Haagse hoofdofficier Moraal heeft dan ook het gevoel dat de onvrede over De Wijkerslooth een Amsterdams probleem is dat vooral is ingegeven door de emoties die de zaak-Plooy hebben opgeroepen. „Maar het probleem is dat loyaliteit en solidariteit zich niet laten verenigen met de afweging die het OM moet maken bij de inzet van opsporingsmethoden.”