Psalmen zingen
Psalm 1:1a
„Welgelukzalig is de man die niet wandelt in de raad der goddelozen.”
Als iemand ernaar verlangt het voordeel van geduld te leren kennen, laat hij dan in de Psalmen lezen: „Als ik vergolden heb aan hen die mij slechte dingen aandeden (dan ben ik te ver gegaan).” Laat mij opmerken dat David het voorschrift uit het Evangelie met zijn geest heeft voorzien en dat hij dat voorschrift met zijn toegewijde inzet reeds voor is geweest. Zo hebt u het woord uit de Spreuken „dat een vreedzaam mens een dokter van zijn eigen hart is.” Als iemand bovendien tegen de aandrang van geestelijke verdorvenheid of ondeugd beschermd wil zijn, wat zou hij dan meer moeten weten dan dat er door hem Psalmen moeten worden gezongen? David zong toen hij jonger was Psalmen en joeg de kwade geest op de vlucht, de geest die Saul eerst benauwde.
Wat zal ik zeggen over de kracht van de profetie? Wat anderen door middel van raadsels hebben aangekondigd, schijnt aan alleen deze persoon, David, openlijk en duidelijk te zijn beloofd: dat de Heere Jezus uit zijn zaad geboren zou worden, zoals de Heere tegen hem heeft gezegd: „Uit de vrucht van uw buik zal Ik over uw huis stellen.” Zo wordt Jezus voor ons in de Psalmen niet alleen geboren, maar Hij nam ook dat zegenrijke lijden van het lichaam op Zich: Hij rust, staat op, vaart op naar de hemel, zit aan de rechterhand des Vaders.
Ambrosius,
bisschop te Milaan
(”Preken over de Psalmen”, 2010)