’Er was genocide in Srebrenica’
In Srebrenica is wel degelijk genocide gepleegd. Hierover is de Kamer van Beroep van het Joegoslavië–Tribunaal het eens. Dit heeft Theodor Meron, de president van het VN–hof in Den Haag, maandagochtend verklaard bij het begin van de uitspraak in het hoger beroep van de Bosnisch–Servische generaal Krstic.
Volgens de beroepsrechters waren de 7000 á 8000 moslimmannen en –jongens uit Srebrenica, die na de val van de enclave in juli 1995 zijn gedood, een voldoende ’substantiële’ groep om te vallen onder de bescherming van de genocideconventie. Ook achten de rechters het bewezen dat er bij de Bosnisch–Servische legerleiding ’genocidale intentie’ aanwezig was.
Ook had de massamoord van Srebrenica zijn uitwerking op alle Bosnische moslims. Hij liet hen hun kwetsbaarheid en weerloosheid voelen, ondanks de beloftes van VN–bescherming.
De verdediging had betoogd dat het feit dat de Serviërs vrouwen en kinderen in leven lieten, aantoont dat er geen sprake is van genocide. Door vrouwen en kinderen te deporteren, zorgden de Serviërs er echter volgens de beroepsrechters voor dat de moslimgemeenschap van Srebrenica zich niet zou kunnen herstellen.
De Kamer van Beroep „noemt de slachting in Srebrenica bij haar gepaste naam: genocide", aldus Meron.
