Bin Ladens banden met de Balkan
Slobodan Milosevic voerde in Bosnië en Kosovo geen etnische zuiveringen door, maar bestreed slechts het terrorisme. In plaats dat de internationale gemeenschap hem daarvoor dankbaar is, staat de ex-president van Joegoslavië nu terecht voor genocide.
Een dergelijk geluid, afkomstig van het Internationale Comité voor de Verdediging van Slobodan Milosevic (ICDSM), viel begin deze week in Den Haag te beluisteren bij de start van het proces tegen de oud-dictator.
Milosevic presenteren als een bestrijder van het terrorisme, is op zijn zachtst gezegd wel enigszins gezocht. Het thema terrorisme is immers pas actueel sinds 11 september vorig jaar en Milosevic voerde al vanaf begin jaren ’90 oorlog op de Balkan. Of het moest zijn dat het ICDSM Milosevic profetische gaven toedicht.
Aan de andere kant is de vondst van het ICDSM ook weer niet volslagen onzinnig. In Bosnië en Kosovo -waar het Joegoslavische leger strijd leverde- waren wel degelijk moslimterroristen actief. En ook in Albanees Macedonië en Albanië zijn sporen terug te vinden van al-Qaida, het terroristennetwerk van Osama bin Laden, zo blijkt onder andere uit een publicatie van prof. dr. Wolf Oschlies van de ”Stiftung für Wissenschaft und Politik” in Berlijn.
„Wij weten dat medewerkers en Bin Laden zelf op de Balkan zijn geweest”, zei de Griekse minister van Buitenlandse Zaken, Giorgos Papandreou, op 19 september vorig jaar voor de televisie. Hij reageerde daarmee op een bericht in de Griekse pers dat Osama bin Laden en „talrijke medewerkers” in februari 2001 naar Albanië en Kosovo waren gereisd, „mogelijk ook door Griekenland.”
Het al-Qaida-netwerk bestaat uit zo’n 3000 strijders, verdeeld over zestig landen over de gehele wereld, getallen die na het optreden van de Verenigde Staten de laatste maanden wellicht om enige bijstelling vragen. Niettemin bestaan in veel landen -waaronder de Servische provincie Kosovo- nog cellen van al-Qaida. Die cellen tellen doorgaans tien tot dertig man. Daarbij komen, verdeeld over dertig landen, nog eens 5000 tot 15.000 ’slapende’ strijders die een normaal leven leiden. Zij worden pas actief op het moment dat de leiding van al-Qaida daarom vraagt.
Een bijzondere rol in de plannen en de logistiek van al-Qaida lijkt te zijn weggelegd voor Albanese terroristen. Hun opleidingskamp Bajram Curi in Noord-Albanië wordt gefinancierd door al-Qaida. Volgens Interpol zouden de Albanese rebellenbewegingen in Kosovo en Macedonië, UÇK en ONA -de woordvoerder van ONA, Ali Ahmeti, heeft banden met moslimfundamentalisten- ook door al-Qaida worden gesponsord. Het geld zou afkomstig zijn van een islamitische bank in het Saudische Jedda en via islamitische hulporganisaties als El Hilal en Jeta worden verdeeld.
Veilige haven
Albanië blijkt een aantrekkelijk gebied voor moslimextremisten. Zo wist de Duitse krant ”Die Zeit” eind vorig jaar te melden dat Bin Laden op uitnodiging van de Albanese geheime dienst in april 1994 een bezoek heeft gebracht aan de hoofdstad Tirana. Hij maakte daar deel uit van een Saudische delegatie. Bin Laden zegde tijdens het bezoek de regering van president Sali Berisha royale financiële hulp toe.
Na de aanvaarding van zijn ambt in 1992 zorgde Berisha er direct voor dat zijn land lid werd van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC). Sindsdien heeft Bin Laden volgens westerse inlichtingendiensten meerdere instellingen in Albanië gecreëerd en helpen creëren. Bijvoorbeeld de Arabisch-Islamitische Bank in Tirana, waar terroristen rekeningen zouden hebben gehad, en de hulporganisatie Al-Haramen. Die organisatie zou op de Balkan honderden Albanese moslims een militaire opleiding hebben bezorgd en als koepelorganisatie hebben gediend voor de terroristische expansie van Bin Laden in Zuidoost-Europa. Albanië werd zo vanaf het midden van de jaren ’90 een veilige haven voor moslimextremisten.
De onlusten die in 1997 in Albanië uitbraken als gevolg van de ineenstorting van de economie versnelden deze ontwikkeling. In die periode werden naar schatting een miljoen wapens gestolen uit leger- en politiedepots. Bovendien verdwenen uit het ministerie van Binnenlandse Zaken duizenden paspoorten. De toenmalige leider van de Albanese geheime dienst, Fatos Klosi, ging er volgens een bericht in de Albanese krant ”Gazeta Sqiptare” van uit „dat talrijke reisdocumenten, ingevuld met fictieve namen en voorzien van de nodige stempels, aan aanhangers van Bin Laden op de Balkan, maar ook in West-Europa werden overhandigd.”
Er zijn ook aanwijzingen voor de betrokkenheid van moslimterroristen bij de onlusten in Macedonië. Eind vorig jaar arresteerde de politie een zekere Sedul Muratij. Bij hem vonden de autoriteiten een cd met gedetailleerde gegevens van alle leden van het Nationale Bevrijdingsleger (ONA). Op die cd stonden ten minste 150 namen van moedjahedienstrijders die betrokken zijn bij activiteiten van Bin Laden. De meeste van hen zijn afkomstig uit Afghanistan.
Een ander belangrijk Balkanland dat in dit verband genoemd moet worden, is Bosnië. Al in september 1999 berichtte het Bosnische weekblad ”Dani” dat Osama bin Laden in 1993 van de Bosnische ambassade in Wenen een paspoort voor Bosnië-Herzegovina had gekregen. Bin Laden zou volgens ”Dani” nauwe banden met Bosnië onderhouden, waar zijn talrijke aanhangers hem ”Mudzahid Sejh” noemden. Het bericht bleef destijds onopgemerkt en kreeg pas in 1999 brede aandacht.
Moslimbrigade
Door vaker te publiceren over moslimfundamentalistische activiteiten en stelling te nemen tegen een „talibanisering van Bosnië”, haalde ”Dani” zich de haat van moslimextremisten op de hals. Die haat kwam met name van de kant van de Organisatie Actieve Islamitische Jeugd (AIO). Zo berichtte ”Dani” over de propaganda van de AIO, die het „islamitische Afghanistan” en vooral de „bevrijding van de vrouwen” in dat land prees. De AIO wenste de Bosnische vrouwen eenzelfde toekomst toe.
Op 17 maart 2000 organiseerde de AIO een ”bijeenkomst ter ondersteuning van het volk van Tsjetsjenië”, waarbij volgens ”Dani” moslimfanatici „in Taliban-outfit” een heilige oorlog tegen buitenlandse en binnenlandse politici, alsmede tegen het blad ”Dani” aankondigden.
Het was voor Bin Laden niet moeilijk om begin jaren ’90 vaste grond op Bosnische bodem te krijgen. Het door oorlog geteisterde land vormde voor zijn beweging een dankbare voedingsbodem. De meesterterrorist was graag bereid om het land dat in oorlog was met Servië zijn diensten aan te bieden, temeer daar hulp vanuit het Westen aanvankelijk achterwege bleef. Bin Laden, die als ’moderne’ islamitische leider al groot aanzien genoot bij jonge Bosnische moslims, financierde opleidingskampen en gaf aan wie de tegenstanders waren die bestreden moesten worden.
In november 1992 richtte de Bosniër Asim Korcic de zevende moslimbrigade op, waarin vanaf het begin illegaal moedjahedienstrijders werden opgenomen uit moslimlanden als Pakistan, Algerije, Jordanië, Iran en andere Arabische landen. Deze brigade was onder andere actief in Travnik en Zenica. De moedjahedien richtten de afdeling ”El Mudzahid” op, waaraan de generale staf van het Bosnische leger in augustus 1993 een legale status gaf door de afdeling op te nemen in het derde korps van de zevende moslimbrigade. De strijders hadden eigen opleidingskampen in onder andere Zenic en Vozuca. In deze kampen was Alija Izetbegovic, erecommandant van de zevende moslimbrigade en van 1991 tot 1997 president van Bosnië, regelmatig te gast.
Volgens vaak aangehaalde cijfers zou het aantal moedjahedienstrijders tussen de 3000 en 5000 hebben gelegen. Op het eind van de oorlog zouden het er zelfs 250.000 zijn geweest. „Ze dachten dat ze een mandaat hadden om ons uit te leggen wat de islam in werkelijkheid is. Maar het heeft niet gewerkt”, zegt Kemal Muftic in het Franse dagblad ”Le Monde”. Muftic was indertijd een vooraanstaand raadsman van Izetbegovic. „Maar we konden geen mensen weigeren die hadden gekozen om te komen vechten en ons te beschermen”, vervolgt hij.
Hulpverleners
Toen er in 1995 een einde kwam aan de oorlog in Bosnië, maakte de internationale gemeenschap zich ernstig zorgen over de moedjahedien in dat land. Het akkoord van Dayton bepaalde dat alle buitenlandse machten uit Bosnië zouden vertrekken. Washington vroeg Sarajevo een einde te maken aan wat de Amerikaanse onderhandelaar Richard Holbrooke een „pact met de duivel” noemde. De Bosniërs gaven aan het Amerikaanse verzoek gehoor en begin 1996 werd de zevende moslimbrigade opgeheven. De meeste moedjahedienkrijgers verlieten Bosnië om in Tsjetsjenië, het naburige Dagestan of elders hun heilige oorlog voort te zetten. Enkele honderden vrijwilligers bleven echter in Bosnië achter. Zij ontsnapten aan uitzetting door op min of meer wettige wijze de Bosnische nationaliteit te verwerven.
Volgens officiële cijfers kregen ongeveer 12.000 personen tijdens of na de oorlog een Bosnisch paspoort. De autoriteiten in Sarajevo beweren dat het daarbij in 90 procent van de gevallen gaat om moslims uit het Servische Sandjak die dat gebied tijdens de oorlog ontvluchtten. Onder degenen die de Bosnische nationaliteit verwierven, bevonden zich echter ook voormalige moedjahedienstrijders. Zij vestigden zich voor het grootste deel in dorpjes in centraal Bosnië, rond de stad Zenica, een voormalig militair bolwerk van de moedjahedien.
Op het platteland verruilden de oud-strijders hun gevechtstenue voor de kledij van hulpverleners en gingen aan de slag voor non-gouvernementele organisaties (ngo’s) die er verdachte praktijken op nahielden, zoals de Third World Relief Agency (TWRA). Deze organisatie, die haar standplaats heeft in Sudan, was tijdens de Bosnië-oorlog een dekmantel voor wapensmokkel. De TWRA heeft banden met terroristennetwerken van sjeikh Omar Abdel Rahmane -het brein achter de aanslag van 1993 op het World Trade Center- en Osama bin Laden, aldus een rapport van de Amerikaanse Senaat uit 1997.
Nog steeds zijn talrijke voormalige moedjahedien in Bosnië actief in ngo’s die banden onderhouden met terroristen. Anderen zijn getrouwd met Bosnische vrouwen en voeren ogenschijnlijk een aangepast leven. Maar ondertussen oefenen ze wel degelijk een sterke fundamentalistische invloed uit op de lokale bevolking. Hun invloed weten ze voor een deel om te zetten in concrete daden door het verdelen van de hulpgoederen die ze uit hun Arabische moederland ontvangen. Mannen zonder baard en ongesluierde vrouwen slaan de gulle gevers daarbij natuurlijk over.
Algerijnen
„De islam in Bosnië heeft niets te maken met die van Osama bin Laden en de Taliban”, zegt de reeds genoemde Kemal Muftic -tegenwoordig algemeen-directeur van het persbureau Bosnië-Herzegovina- geruststellend. „Het is een open, tolerante en Europese islam.” Hij denkt dat er in de straten van Londen meer gesluierde vrouwen en mannen met baard rondlopen dan in Sarajevo. Wel maakt hij zich, samen met 99 procent van de overige inwoners van Sarajevo, zorgen om het toenemend aantal buitensporig grote moskeeën dat in zijn stad verrijst. Die worden betaald vanuit Arabische landen, die een enorme bekeringsijver ten aanzien van Bosnië aan de dag leggen.
Volgens schattingen zou de hulp van Arabische landen aan Bosnië-Herzegovina de afgelopen vijf jaar 1,5 miljard dollar hebben bedragen, wat neerkomt op een kwart van de totale buitenlandse hulp. Van dat bedrag zou 95 procent ten goede komen aan de verbreiding van de islam door het bouwen van nieuwe moskeeën, koranscholen of het drukken van religieuze literatuur. Voor sociale hulp trokken de ’hulpverleners’ nauwelijks geld uit.
De Bosnische overheid, die medeverantwoordelijk is voor de huidige problemen, is zich van de ernst van de situatie inmiddels voldoende bewust en verleent volop haar medewerking aan het Westen om een einde te maken aan mogelijke verdenkingen vanuit die hoek. Een maand geleden leverden de autoriteiten nog zes Algerijnen aan de Verenigde Staten uit, hoewel een Bosnische rechtbank kort daarvoor de vrijlating van de zes had gelast wegens gebrek aan bewijs. De mannen, van wie er vijf tot Bosniër waren genaturaliseerd, werkten voor Arabische humanitaire instellingen en zouden van plan zijn geweest de Amerikaanse ambassade in Sarajevo op te blazen. Een van hen bleek banden te hebben met een Bosnische ambassademedewerker die toegang had tot het ambassadegebouw. Dat leidde ertoe dat de Britse en de Amerikaanse ambassade tussen 17 en 22 oktober gesloten waren.
Op dit moment doen de autoriteiten onderzoek naar 750 gevallen van mensen die na het Dayton-akkoord het Bosnische staatsburgerschap hebben verworven. In 104 gevallen is daarbij al vast komen te staan dat er op grond van valse documenten ten onrechte een Bosnisch paspoort is uitgereikt. Dat is zeker een ondergrens, aldus Zlatko Lagumdzija, premier en minister van Buitenlandse Zaken van Bosnië: „Deze mensen zijn vreemd aan Bosnië-Herzegovina, ze zijn vreemd aan de islam in Bosnië-Herzegovina, en ze zijn door vijanden van Bosnië-Herzegovina binnengehaald. Wij mogen geen gijzelaars zijn van mensen die niet het land zijn binnengekomen om Srebrenica te verdedigen, maar naar plaatsen zijn gegaan waar ze de strijd tussen twee partijen moesten veranderen in drie partijen. Wij zijn niet Algerije en we zullen het ook niet toelaten dat Bosnië-Herzegovina een Algerije wordt.”