Waarom Washington Osama bin Laden niet op tijd liquideerde
Ergens in Afghanistan vóór 11 september 2001 had de CIA een ontmoeting met Ahmed Shah Massood. De Tadzjiekse krijgsheer had de Amerikanen al eens geholpen met zijn verzet tegen de Sovjetbezetting in de jaren ’80 en nu hadden ze hem opnieuw nodig: voor een aanval op Osama bin Laden.
Toen de CIA-officieren Massood bezochten, waarschijnlijk in zijn thuishaven in de Pansjirvallei in Noordoost-Afghanistan, vocht de keiharde krijgsheer met zijn Noordelijke Alliantie een oorlog uit tegen het Taliban-bewind in het land. Osama bin Laden had zich met zijn terreurnetwerk al-Qaida aan dit bewind verbondenen genoot er bescherming van. Hij was daarmee, net als de Sovjet-Unie eerder, een gezamenlijke vijand van Massood en de Amerikanen en dus was de krijgsheer best bereid de terroristenleider aan te pakken.
Voordat de deal zou worden gesloten, kreeg Massood de basisregels te horen. Een CIA-agent las hem een document voor met daarin de exacte wettelijke voorwaarden waarbinnen soldaten van Massoods leger moesten opereren bij een aanslag op Bin Laden. Massood lachte. „Jullie Amerikanen zijn gek. Jullie veranderen nooit”, zei hij.
De ongedateerde ontmoeting in de Pansjirvallei werd vorige maand naar voren gebracht door de onafhankelijke commissie die de aanslagen van 11 september 2001 in de VS onderzoekt. De bevindingen van die commissie scheppen een zeldzaam en opvallend gedetailleerd beeld van de geheimste operaties van de VS. Dat beeld lijkt vooral te bestaan uit de grote frustraties van de CIA over de obstakels, of eigenlijk de wettelijke beperkingen, waarmee zij bij haar achtervolging van Bin Laden tussen 1998 en 2001 kampte.
Het is nog steeds niet helemaal duidelijk welke beperkingen er tot 11 september 2001 bij een aanval op Bin Laden en al-Qaida golden. Medewerkers van ex-president Bill Clinton hebben voor de commissie getuigd dat er presidentiële besluiten zijn uitgevaardigd die de CIA ruime bevoegdheden gaven om Bin Laden te liquideren. CIA-officieren houden vol dat zij de terroristenleider alleen mochten doden bij een legitieme poging om hem gevangen te nemen.
Omdat de presidentiële besluiten vertrouwelijk zijn, moet de commissie het alleen doen met de getuigenissen van regerings- en CIA-functionarissen, en die spreken elkaar dus nogal eens tegen. Alle presidentiële besluiten over de aanhouding of liquidatie van Bin Laden dateren van na de aanslagen op Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania in augustus 1998. Volgens de commissie kreeg de CIA de instructie „om haar bondgenoten te gebruiken om Bin Laden en zijn luitenanten gevangen te nemen of aan te vallen in operaties waar zij wellicht bij zouden sneuvelen. De instructies waren, behalve in één gedefinieerd geval, om Bin Laden gevangen te nemen.”
Naarmate de tijd verstreek en Bin Laden niet gevangengenomen werd, werd het mandaat van de CIA ruimer, maar de dienst kreeg volgens één agent nooit volledige toestemming voor „pure liquidatie.” „Je kon hem proberen gevangen te nemen en als hij daarbij omkwam, prima. Maar je mocht je niet achter een boom verstoppen en hem doodschieten”, zei de agent.
Richard Clarke, de voormalig terrorisme-expert van het Witte Huis, spreekt dit echter tegen. Volgens hem had het mandaat dat Clinton de CIA gaf om Bin Laden te pakken, de dienst er niet van moeten weerhouden om de terroristenleider te doden. De CIA moest inderdaad proberen Bin Laden gevangen te nemen, „maar als ze door omstandigheden niet in staat zou zijn om hem gevangen te nemen, had ze hem mogen doden”, aldus Clarke.
Volgens het rapport van de commissie hebben juridische adviseurs van Clinton bovendien speciaal onderzocht of een aanslag op Bin Laden in strijd zou zijn met het verbod op liquidaties uit 1976 en geconcludeerd dat dat niet het geval was. Een aanslag op Bin Laden zou moeten worden beschouwd als zelfverdediging tegen een man die een dreiging vormde voor de veiligheid in de VS, aldus de adviseurs. De aanval met kruisraketten op Afghanistan in 1998 na de aanslagen op de Amerikaanse ambassades was volgens medewerkers van het Witte Huis duidelijk een poging om Bin Laden te vermoorden. Ook zou Clinton toestemming hebben gegeven voor een raketaanval op een helikopter met de al-Qaida-leider aan boord.
De Afghaanse bondgenoten van de CIA, zoals Massood, hadden niet alle vrijheid van handelen, aldus voormalige Witte Huismedewerkers. Zij waren gebonden aan richtlijnen, omdat een aantal van hen bekendstonden om de wreedheden die zij begaan hadden in de verschillende conflicten in het land en betrokken waren bij drugshandel. Mede hierom kreeg de CIA geen toestemming „om met een zak geld naar Afghanistan te gaan” en de Afghaanse strijders in te zetten als huurmoordenaars tegen Bin Laden en andere terroristen, aldus een medewerker van Clinton. De Afghaanse strijders hadden volgens het onderzoeksrapport zo’n zes kansen om Bin Laden aan te vallen. Iedere keer nam hij echter een andere route dan voorzien, was de beveiliging rondom hem te streng of vreesden de aanvallers dat er onschuldigen zouden omkomen.
Volgens de voormalige medewerkers van Clinton mag de CIA niet klagen over het mandaat dat zij had voor aanvallen op Bin Laden, omdat zij zelf heeft geholpen bij het opstellen ervan. Geen enkele CIA-agent heeft voor 2001 zijn beklag gedaan over beperkingen die hij zou hebben bij de jacht op de man die in Amerikaanse ogen de moord op 3000 landgenoten op zijn geweten heeft. CIA-directeur George Tenet zei tijdens zijn verhoor dat zijn dienst destijds ook helemaal geen problemen had met het mandaat, maar dat ze gewoon nooit echt de kans heeft gehad om Bin Laden gevangen te nemen of te doden.