Rice neemt het op voor president
De Amerikaanse nationaal veiligheidsadviseur Condoleezza Rice heeft donderdag president Bush verdedigd tegen de beschuldiging dat hij in de eerste maanden van zijn regering het gevaar van de terreurbeweging al-Qaida heeft onderschat en de dreiging van Irak heeft overschat.
Rice getuigde in het openbaar en onder ede voor de onafhankelijke commissie die onderzoekt of de Amerikaanse autoriteiten de septemberaanslagen van 2001 hadden kunnen voorkomen. Haar getuigenis leverde geen verrassingen op.
Twee weken geleden verklaarde Richard Clarke, voormalig antiterreurcoördinator van Bush, dat de nieuwe regering, in tegenstelling tot de regering-Clinton, de dreiging van al-Qaida onderschatte. Dat was een ernstige beschuldiging tegenover een president die zijn antiterreurbeleid tot speerpunt van zijn verkiezingscampagne maakt. „President Bush onderkende de dreiging die er van al-Qaida uitging en realiseerde zich de ernst van die dreiging”, aldus Rice in haar openingsverklaring tegenover de commissie.
Waarom reageerde Washington dan niet op de aanslag op de Amerikaanse torpedobootjager Cole in de haven van Aden in oktober 2000? „Omdat president Bush het reageren op afzonderlijke incidenten niet voldoende vond. Hij streefde naar een alomvattende strategie tegenover al-Qaida en het verschijnsel terreur in het algemeen”, aldus Rice. Zij benadrukte dat het achteraf makkelijk is om situaties te kritiseren. „Vóór de septemberaanslagen waren de terroristen in oorlog met ons, maar wij waren nog niet in oorlog met de terroristen. Dat veranderde na de aanslagen”, aldus Rice.
Was er ook maar een schijn van kans geweest om de aanslagen op de elfde september te voorkomen? Rice ontkende dat, net als minister van Defensie Rumsfeld dat eerder deed tegenover de commissie. „Er was sprake van een dreiging, maar alle aanwijzingen wezen richting buitenland. Er was niets dat erop duidde dat terroristen een aanslag op Amerikaans grondgebied beraamden. Achteraf mag dat onbegrijpelijk klinken, maar een van de grote problemen hier is het feit dat de inlichtingendienst CIA en de federale recherchedienst FBI slecht met elkaar communiceerden. Dat is een oud probleem en ik ben bang dat het nog steeds niet is opgelost.”
Zij erkende wel dat het haar onbekend was dat er inlichtingenrapporten bestonden die waarschuwden voor de mogelijkheid dat terroristen vliegtuigen zouden kapen om die eventueel als projectielen te gebruiken. Zij benadrukte dat de regering-Bush bezig was een „nieuw” antiterreurplan te ontwikkelen, hoewel commissielid Gorelick haar hierin tegensprak. „Het plan dat de regering-Bush enkele dagen voor de septemberaanslagen (op 4 september, red.) besprak, was vrijwel identiek aan het antiterreurscenario van de regering-Clinton”, aldus Gorelick.
Inmiddels is duidelijk hoe partijdig de commissie functioneert. Het gaat om vijf Republikeinse partijgenoten van president Bush, die hem telkens in bescherming nemen en kritisch zijn ten aanzien van Bush’ Democratische voorganger Clinton. Bij de Democratische commissieleden is het precies andersom.
„Misschien is deze partijdigheid in een verkiezingsjaar wel onvermijdelijk, maar het ondermijnt het werk en het gewicht van de commissie. En van de aanbevelingen voor aanpassingen van het beleid die van de commissie verwacht worden om herhalingen van 11 september in de toekomst te voorkomen”, aldus Doug Bandow, politiek analist van het Cato Research Institute in Washington (DC).