Volgens het oordeel van de rechtbank moet een deel van de tegoeden van de Palestijnse Autoriteit worden bevroren. Het gaat om een bedrag van circa 860.000 dollar (bijna 972.000 euro). Volgens de rechter is het aannemelijk dat de Palestijnse Autoriteit wist van de voorbereidingen voor de betreffende aanslag, in 1996 in Tel Aviv, en niet voldoende deed om deze te verijdelen.

De advocaat van het slachtoffer noemt het een historische beslissing waardoor een slachtoffer van een terroristische aanslag voor het eerst aanspraak kan maken op schadevergoeding door de Palestijnen. Het geld dat daarvoor nodig is zal volgens de advocaat waarschijnlijk komen van de tegoeden van de Palestijnse Autoriteit die door Israël worden vastgehouden. Sinds het uitbreken van de tweede Palestijnse opstand in september 2000, weigert Israël belastingopbrengsten over te hevelen naar de Palestijnen.

De advocaat van de aangeklaagde partij noemt de uitspraak een ’schande’. Volgens hem is de Palestijnse Autoriteit een internationale entiteit die onschendbaarheid geniet, en wiens tegoeden niet kunnen worden bevroren.