Drie musici over vertolking muziek Max Reger
Wie de muziek van Max Reger wil uitvoeren, moet zich de nodige inspanningen getroosten. De grote koorwerken zijn harmonisch zeer complex. De omvangrijke orgelwerken vergen het uiterste van organist en registrant.
De naam van Max Reger, de Duitse componist die een eeuw geleden overleed, prijkt in Nederland veelvuldig op concertprogramma’s. Met name binnen de orgelwereld. Recent werden echter ook een paar grote koorwerken uitgevoerd.
Op deze pagina drie reacties van vertolkers. Een koordirigent die onlangs Regers Psalm 100 uitvoerde. Een organist die al twintig jaar aan een cd-reeks werkt. En een orgelstudent die deze zomer alle koraalfantasieën uitvoert.
Laatromantische bombast
Dirigent Rob Vermeulen (1961) heeft de afgelopen tijd meerdere grote koorwerken van Max Reger uitgevoerd. In maart Psalm 100 (opus 106), tijdens het eeuwfeest van het Walckerorgel in de Martinikerk van Doesburg. En vorige week, opnieuw in Doesburg, onder andere het ”Lateinisches Requiem” (opus 145a) en het a-capellamotet ”O Tod, wie bitter bist du” uit opus 110.
Psalm 100 –een stuk van 27 minuten– is „een gigantisch werk qua opzet”, aldus Vermeulen, die doceert aan het conservatorium van Utrecht. „Het stuk wordt gezien als de proeve van bekwaamheid waarmee Reger liet blijken dat hij zich kon meten met bijvoorbeeld Brahms’ ”Ein deutsches Requiem”. Het eindigt met een complexe dubbelfuga, waarbij orgel en orkest ineens Luthers ”Ein feste Burg” erdoorheen spelen.”
Zo’n stuk vraagt een groot koor van meer dan zestig zangers, stelt de dirigent. „Daarom heb ik twee van mijn kamerkoren samengevoegd. Zij kunnen allebei wel wat. Maar het blijft een erg lastig stuk. Ook voor de organist trouwens. Met Leo van Doeselaar hadden we echter een goede begeleider.”
Het ”Lateinisches Requiem” behoort tot de laatste stukken die Reger schreef. Hij begon er in 1914 mee; hij wilde het opdragen aan de gevallen soldaten net na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Hij maakte het echter nooit af. Vermeulen noemt de latere koorwerken van Reger harmonisch zeer complex. „Ook qua dynamiek gebeurt er ontzettend veel. Daar moet je een kwalitatief goed koor voor hebben, dat ook nog eens niet te klein is. Dat is de reden dat veel koren er zich niet aan wagen.”
Reger is bovendien „een beetje vergeten”, aldus de dirigent. „Er zijn van hem wel eenvoudige, korte stukjes die je weleens hoort. Maar van die grotere werken, laatromantische bombast, houden mensen minder. Ze worden vaak als sentimenteel afgedaan.”
Dat nu een paar van die werken toch weer in Nederland zijn uitgevoerd, is een goede ontwikkeling, vindt Vermeulen. „Er zitten bij vlagen geniale stukken bij. Het requiem opus 144b, op een wereldlijke tekst van Friedrich Hebbel, is bijvoorbeeld ook echt heel goed. Het behoort tot Regers allerlaatste muziek. Ik ga eens kijken of ik mijn studenten voor het slot, waar het koraal ”O Haupt voll Blut und Wunden” naar voren komt, warm kan krijgen.”
Vormt de muziek van Reger een rode draad in Vermeulens leven? „Dat gaat wat ver. Maar met enige regelmaat komt die muziek wel terug. Bij de uitvaartdienst van mijn vader heb ik bijvoorbeeld met een koor Regers ”Nachtlied” uit opus 138 gezongen. Ten afscheid. Het zijn stukken waar wel wat meer achter schuilgaat.”
In het middelpunt van de orkaan
Cor van Wageningen (66) uit Beek-Ubbergen is al twintig jaar bezig met Reger. In 1996 nam hij de eerste cd op met een aantal representatieve orgelwerken, onlangs verscheen op het label Toccata Records het vijfde deel in de serie.
De organist doet lang over het project. „Ik wil me niet gedwongen voelen om de volgende aflevering te maken. Ik wil een gevoel van comfort houden. Wanneer de volgende cd komt, weet ik niet. Hoe groot de serie wordt ook niet.”
Van Wageningen is dan ook niet zomaar klaar met een werk van Reger. „Het is technisch lastige en complexe muziek. Maar ook heb ik als uitgangspunt dat ik echt elke noot verwerkt wil hebben. Het moet in mijn hoofd klinken. Ik moet de muziek geabsorbeerd hebben. Ze moet mijn geestelijk eigendom geworden zijn.”
Voor hij met Reger aan de slag ging, nam Van Wageningen muziek van Scheidemann, Buxtehude en Bach op. Op enig moment ontdekte hij Reger. „Ik was docent aan het conservatorium in Arnhem en wilde alle orgelwerken van Reger een keer doorspelen. Ik viel van de ene verbazing in de andere. Neem de Introductie, passacaglia en fuga opus 127. Het stuk wordt zelden gespeeld. Ik was zeer geëmotioneerd.”
In diezelfde tijd kreeg de organist een uitnodiging om op het Walckerorgel in de Martinikerk in Doesburg een concert te komen geven. „Het orgel werd verguisd. Maar ik werd er behoorlijk door gegrepen. Ik speelde ook Reger en dat leverde voor mij een totaal nieuw gezichtspunt op. Alsof ik een blik in een andere dimensie kon realiseren.” De ervaring werd het begin van de serie cd’s, die in Doesburg en Berlijn werden opgenomen.
Volgens Van Wageningen heeft Reger in zijn muziek alle stijlen die aan het begin van de 20e eeuw actueel waren, verwerkt. „Expressionisme, impressionisme, jugendstil, historisme, symbolisme: hij combineert ze op een fascinerende wijze. Je hebt daarom een orgel uit die tijd nodig om bijvoorbeeld het symbolisme, een blik op een andere wereld, tot uitdrukking te brengen. Op een barokorgel mis je die dimensie.”
Als uitvoerder moet je al die stijlen in het oog houden, aldus de organist. „Het is als bij een orkaan: je moet in het middelpunt blijven. Anders wordt deze muziek óf hysterisch óf onbegrijpelijk.”
Laatbarok in hyperromantisch jasje
Evan Bogerd (23) uit Hasselt speelt de komende maanden alle zeven koraalfantasieën van Max Reger tijdens lunchconcerten in de Amsterdamse Westerkerk. Gisteren was het eerste concert. „Een krankzinnig voorstel van mijn leermeester Jos van der Kooy.” Waarom? „Omdat het veel tijd vergt. Ik had alleen ”Ein feste Burg” ingestudeerd. De andere zes moest ik dus nog. Je kunt makkelijkere dingen bedenken.”
Bogerd, masterstudent aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, heeft wel wat met Reger. „Vorig jaar speelde ik in de Westerkerk al de vier fantasieën en fuga’s. Dit is een logisch vervolg. En in juni wil ik in de Bavo in Haarlem twee grote werken van Reger opnemen. Behalve ”Ein feste Burg” ook de Symphonische Fantasie en Fuga opus 57, ook wel ”inferno” genoemd. Dat laatste omdat het het meest krankzinnige stuk is dat Reger ooit schreef.”
Een grote fantasie als ”Wachet auf” kost Bogerd twee weken om in te studeren. „Dan ben je op 90 procent. Voor de laatste 10 procent heb je een halfjaar nodig. Dan gaat het om de interpretatie.” Ook het uitzoeken van de registraties kost de nodige tijd. „Bij de uitvoering is het met name voor de registranten heftig.”
Wat hem zo trekt in deze muziek? „Het zijn eigenlijk symfonische gedichten. Echte Duitse orgelmuziek, met aandacht voor het koraal. De manier waarop Reger een koraal als ”Wachet auf” verwerkt, van hard tot heel zacht: de muziek klopt precies met de tekst.”
Tijdens de concerten speelt Bogerd eerst werken van Bach, daarna volgt een fantasie van Reger. Waarom? „Persoonlijk kan ik Reger niet los zien van Bach. De polyfonie, het gebruik van vaste vormen, het triospel: dat komt bij de Thomascantor vandaan. Bepaalde dingen lijkt hij gewoon gekopieerd te hebben. Reger is laatbarok in een hyperromantisch jasje.”
De concertreeks strekt zich uit over een aantal maanden. Op 14 oktober vindt de zevende en laatste bespeling plaats. Bogerd heeft er zin in. „Ongelooflijk veel. Ik kan niet wachten.”
Dit is het slot van een tweeluik over de honderd jaar geleden overleden componist Max Reger (1873-1916). Vorige week zaterdag verscheen het eerste deel.