DNB rekent nog eens, en kijk: de lonen konden allang omhoog
DEN HAAG. De beloning van werknemers en van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) had de afgelopen jaren best een stuk hoger kunnen zijn. De koopkracht is onnodig beperkt terwijl bedrijven hogere winsten maakten. Die conclusie volgt uit berekeningen waar De Nederlandsche Bank (DNB) deze week mee naar buiten kwam.
Waar heeft DNB precies naar gekeken?
Naar de zogeheten arbeidsinkomensquote. Dit is een soort thermometer die aangeeft welk deel van de toegevoegde waarde –het geld dat bedrijven ‘verdienen’– naar de werkenden vloeit. Het blijkt dat dit bedrag tijdens de crisis van de afgelopen jaren is overschat. Die overschatting is tussen 2007 en 2015 ook nog eens gegroeid. Volgens de tot nu toe gevolgde rekenmethode lag de arbeidsinkomensquote vorig jaar op 78 procent –wat historisch gezien al behoorlijk laag is– maar volgens DNB gaat het in werkelijkheid om 73,5 procent. Nog een stuk lager dus.
Vanwaar dat verschil?
Onder werkenden vallen zowel werknemers als zelfstandigen. Van werknemers is het loon bekend, maar de beloning voor geleverde arbeid door zelfstandigen –tegenwoordig ongeveer een vijfde van alle werkenden– is lastig vast te stellen. In de officiële berekeningen wordt die laatste gelijkgesteld aan de gemiddelde beloning van werknemers. Maar dat is volgens DNB niet meer terecht.
Waarom niet?
Om twee redenen. De eerste is dat statistiekbureau CBS, dat gegevens aanlevert, het begrip zelfstandige erg ruim opvat. Er vallen bijvoorbeeld ook babysitters en huishoudelijke hulpen onder. Maar die krijgen volgens DNB „waarschijnlijk” niet het gemiddelde loon van werknemers in die sectoren. Tweede reden is de sterke toename van het aantal zzp’ers. En juist zelfstandigen hebben de afgelopen jaren inkomen ingeleverd, in vergelijking met werknemers.
Waar is dat geld gebleven?
Die is als winst bij de bedrijven gebleven en zal, althans gedeeltelijk, in de zakken van aandeelhouders terecht zijn gekomen. Daarnaast spint de overheid er, dankzij de winstbelasting, garen bij.
Is het werkelijk een verrassing dat er de afgelopen jaren kennelijk meer loonruimte was?
Nee. Emeritus hoogleraar economie Jaap van Duijn sprak vorig jaar in deze krant van „de grote machtsverschuiving van arbeid naar kapitaal”, die volgens hem al decennia gaande is. Lasten van bedrijven zijn extreem verlicht, bedrijfswinsten staan op recordniveaus en de inkomensongelijkheid is sterk toegenomen.
Ook volgens de RMU geven vooral grote, internationale bedrijven al jaren steeds minder geld uit aan loonkosten. De reformatorische vakorganisatie legde in haar nota arbeidsvoorwaardenbeleid 2016 om die reden een loonwens van maximaal 2,2 procent neer, om de bestedingen door consumenten een extra impuls te geven.
Want als consumenten meer uitgeven, bloeit de economie op. DNB-president Klaas Knot zei eerder deze maand ook al dat hij ruimte zag voor hogere lonen.
Wat gaat er nu gebeuren?
De vakbonden ruiken extra ruimte voor het stellen van looneisen in cao-onderhandelingen. Maar allereerst moet er volgens de bonden iets worden gedaan aan de „achtergestelde positie” van zzp’ers.
Volgens de FNV strijken de werkgevers de fiscale voordelen van de toenemende schare aan zzp’ers op door die te verwerken in een lager uurloon.
Het CNV stelt vast dat zzp’ers hierdoor steeds meer de concurrenten zijn geworden van werknemers in loondienst. Dat zorgt voor een algemene druk op de lonen.
Van werkgeverskant heeft koepelorganisatie AWVN tegenover de NOS toegegeven dat er best ruimte is voor meer loon. Maar daar moet dan wel wat tegenover staan, namelijk afspraken om de productiviteit te verhogen, zoals flexibelere werktijden. Met tarieven voor zzp’ers mag de AWVN zich niet bemoeien.