Vluchtelingen in Griekse havenstad Piraeus kunnen geen kant op
Stilletjes zit hij te schilderen op de hoek van de vuilcontainer in de haven van het Griekse Piraeus. Het restje verf in het plastic bekertje heeft hij aangelengd met wat water. Met rode blossen op zijn wangen zet hij zijn penseelstreken.
Aan de gezichtsuitdrukking van de jongen is te zien dat hij even niet hier is, niet in dit geïmproviseerde tentenkamp, waar duizenden vluchtelingen verblijven. Hij is vertrokken naar zijn eigen droomwereld.
Toen er even daarvóór een stuk karton werd uitgerold op de parkeerplaats, tussen de rijen tenten en de chemische toiletten, en er verf en penselen tevoorschijn kwamen, piepten uit alle hoeken en gaten kinderen. Ze gingen onmiddellijk aan de slag. Een Syrische oma kwam erbij zitten met haar twee kleinkinderen. Haar vrolijke gezicht en de twinkeling in haar ogen verraadden dat ze zelf ook graag even zou schilderen. Een Afghaanse vader, met op iedere knie een klein meisje, wist een plekje te veroveren aan de rand van het karton. Een uur lang werd er geschilderd, geklodderd en gekibbeld.
Het is relatief veilig voor de kinderen in de haven. Toch ligt ontvoering ook hier op de loer. In Europa worden naar schatting 10.000 vluchtelingenkinderen vermist, waarmee het vasteland gevaarlijker is dan de tocht over de Middellandse Zee.
Nieuwe kampen
Op de kade is op enige afstand van het schilderende jongetje een blonde twintiger gaan zitten op het beton tussen de tenten. Om haar heen dromt een groepje kleine meisjes. Haar geheim: een piepklein flesje felroze nagellak waarmee ze kleine nageltjes opfleurt. Het enige geïnteresseerde jongetje, dat niet mocht meedoen met de nagelververij, verzint zelf een oplossing: met wat verf uit een plastic bekertje maakt hij zijn nagels groen.
Twee jongens bekijken het tafereel met een brede glimlach. Een paar dagen geleden zijn ze met een schip van het eiland Samos gekomen, waar ze in een detentiecentrum zaten, sinds de deal over vluchtelingen van de Europese Unie met Turkije werd gesloten. Het eten was er vreselijk slecht. Eigenlijk was alles er verschrikkelijk, maar toch vonden ze het ergst dat ze zaten opgesloten. „Nu zijn we vrij”, lacht de langste van de twee en strekt beide armen uit naar de strakblauwe lucht. „We wachten hier tot de grenzen opengaan. Misschien duurt het maanden of zelfs een jaar, maar dat maakt niet uit. Het is hier goed.”
Hoelang het vrije leven van de jongens hier in de haven zal duren, is echter nog maar de vraag. Sotiris, die zich met een enorm netwerk van vrijwilligers inzet voor de vluchtelingen in Piraeus, gaat met een tolk van tent naar tent. In zijn ene hand houdt hij een lijst waarop asielzoekerscentra staan, in zijn andere hand wappert hij met een foto van een splinternieuw kamp. Want het provisorische tentenkamp in de haven moet verdwijnen voordat het toeristische seizoen begint.
Sinds de Balkanroute potdicht ging, vorige maand, strandden er honderden mensen in de haven van Piraeus. Ze bivakkeren in iglotentjes of in een schemerig pakhuis. Doorreizen naar het noordelijke kamp Idomeni aan de grens van Griekenland met Macedonië is nu zinloos: ook daar zitten duizenden mensen klem.
Sotiris: „De meesten zijn bang dat hun papieren niet in orde zijn en ze bij aankomst in een asielzoekerscentrum alsnog worden uitgezet”, zegt hij. Het gros van de vluchtelingen weigerde te vertrekken en de eerste bussen, die gestuurd werden om vluchtelingen op te pikken, gingen vrijwel leeg weer weg.
„Vandaag kun je kiezen naar welk kamp je wilt gaan”, probeert Sotiris een groepje mannen over de streep te trekken. „Morgen wordt er voor je gekozen”. Een jong gezinnetje, de vrouw hoogzwanger, tekent voor een van de veertien nieuwe kampen. Hun hele hebben en houwen zit al in de tassen die zwaar op hun rug hangen.
Uit Damascus
Ineens loopt iedereen uit het tentenkamp richting de kade. Daar staan twee witte plastic tafels klaar. Etenstijd. Vrijwilligers hijsen enorme pannen op de tafels, die bijna bezwijken onder het gewicht. Balen brood en flesjes water worden aangesleept. Een Syrische jongen maant alle afnemers luid in het Arabisch dat mannen en vrouwen zich in verschillende rijen moeten opstellen. In rap tempo scheppen de vrijwilligers honderden borden vol. Zodra er gedrongen wordt in de rij, wordt de uitdeling abrupt gestaakt. Dan gaat de ploeg weer opgewekt verder.
Een man vooraan in de rij staat druk te appen. „Your girlfriend?” vraagt een struise Griekse, die de borden eten uitdeelt. „No, no, it’s my mother”, zegt hij een beetje verlegen. „Your mother?” roept de Griekse plagend en lacht klaterend. Rond de tafel en in de rij wordt ongedwongen meegelachen. Het is alsof even iedereen verbonden is door de vrolijkheid op de kade. De lach filtert, als een zuiverende kracht, de ellendigheid uit dit tafereel van rijen wachtende mensen.
De kleine schilder zit nog steeds te schilderen. Zijn moeder staat naast hem met een bord eten en roept, maar de kleine is niet van plan om terug te keren naar de werkelijkheid. Ze glimlacht: „Hij is pas vier.” Ze zijn hier onlangs teruggekomen. Ze hadden de noordelijke grens met Macedonië al bereikt, maar strandden in het chaotische kamp Idomeni. Totdat honderden vluchtelingen de gesloten grens probeerden over te steken en de Macedonische politie traangas, flitsgranaten en rubberkogels inzette. Toen besloten ze naar Piraeus terug te keren.
Maanden geleden vertrok het gezin uit Damascus. Haar man werkte daar bij een autobedrijf, totdat het door een bom werd verwoest. Daarna kluste hij nog een tijd als monteur. Maar het eten werd schaarser en duurder, de scholen die nog overeind stonden gingen niet meer open en de dagelijkse angst was onverdraaglijk. Het gezin besloot de complexe oorlog, waarin geen enkel lichtpuntje aan de horizon te bekennen is, te ontvluchten.
„Alleen mijn moeder is in Damascus achtergebleven”, zegt ze, terwijl haar ogen vol tranen lopen. Dan herpakt ze zich. „Het belangrijkste is dat de kinderen weer naar school gaan. Dat is de voornaamste reden dat we zijn vertrokken.”
Ik vraag de kleine jongen wat hij aan het schilderen is. En dan vertelt hij, wijzend op het karton. Ik versta geen woord van wat hij zegt, maar aan zijn gezicht zie ik dat het een belangrijk verhaal is. En dan verft hij weer verder op het karton dat door de Ierse Shirley maar net van een aftocht naar het binnenste van een stinkende vuilcontainer is gered. Het hangt nu aan de zijkant van een logge metalen bak, waar de jongen het kunstwerk af maakt.
Onrustig
De situatie in de haven is voor veel mensen spannend. Velen zijn inmiddels overgebracht naar nieuwe kampen. „Er bestaat grote angst om achter prikkeldraad terecht te komen, zoals op de eilanden het geval is”, vertelt een vrijwilligster die Farsi spreekt. Ze komt dagelijks naar de haven om Afghaanse vluchtelingen in hun eigen taal van informatie te voorzien. „Een ander probleem is dat nog niet alle nieuwe kampen klaar zijn om al vluchtelingen op te kunnen vangen”, vertelt de vrouw.
Een paar minuten later roept een Griekse man luid: „De bussen komen!” Er zullen weer mensen geëvacueerd worden.
In het epicentrum van deze uiterst onrustige situatie staat de Syrische Sahar onder een afdakje op de kade. Ze is onderwijzeres en onlangs zette ze een schooltje op, waar ze twintig tot dertig kinderen Engelse les geeft. „Het is triest dat we hier zijn”, zegt de tengere vrouw die met haar gezin de oorlog in haar land ontvluchtte. „Maar we kunnen niet bij de pakken neer gaan zitten. Ik moest iets doen en dit is wat ik kan. Als ik straks naar een van de kampen zal gaan, hoop ik meer onderwijskrachten te vinden, zodat we het samen kunnen aanpakken. De kinderen hebben al te lang geen onderwijs gekregen”, vindt ze.
„Kijk eens wat ik vandaag heb gekregen?” vraagt Sahar dan met een stralend gezicht. In haar hand heeft ze een educatief spel, om de Engelse taal te leren. „Dit is precies wat ik nodig had.”