Prof. dr. L. Floor (92), verbonden aan een vreemd land
Vijf jaar geleden namen prof. dr. L. Floor en zijn vrouw „heel bewust” afscheid van Nederland. „Ik was toen 87 jaar, nu ben ik 92. We zijn en blijven Hollanders in een vreemd land, al is Zuid-Afrika ons thuis geworden. De Heere heeft me meermalen laten zien dat Hij me hier wilde gebruiken.”
Voorzichtig loopt hij door de kamer in de bejaardenwoning in Potchefstroom, waar hij samen met zijn vrouw woont. Dankzij de Zuid-Afrikaanse zomer is het er snikheet. Toch heeft prof. dr. L. Floor, christelijk gereformeerd predikant en emeritus hoogleraar nieuwtestamentische vakken in Potchefstroom, zich warm aangekleed. Een overhemd en een spencer, en speciaal voor de foto een stropdas.
Gaan de jaren tellen?
„Volop. Mijn kortetermijngeheugen laat me in de steek, ik kan niet goed meer zien en ook het lopen gaat niet geweldig meer. Bij veel dingen heb ik hulp nodig. Dat maakt me onzeker. Ik voel me steeds meer een oude man. Wat ik natuurlijk ook ben. Ik ben bezig met de levensfase waarin je steeds weer een stapje terug moet doen. Daar is een mooi Afrikaans woord voor: ”bezeringstijd”. In het Nederlands zeg je blessuretijd, de extra tijd die bij een wedstrijd wordt opgeteld.”
U was 38 jaar toen u in 1961 naar Zuid-Afrika vertrok. Ook al staat u in de namenlijst van predikanten in het jaarboek van de Christelijke Gereformeerde Kerken, er zijn generaties opgegroeid in die kerk die u niet kennen.
„Dat kan ik me voorstellen, hoewel ik vaak teruggegaan ben voor een bezoek. Vijf jaar geleden heb ik heel bewust afscheid genomen van Nederland. Mijn vrouw en ik zijn toen nog enkele weken in ons vaderland geweest. Ik was toen 87 jaar, nu ben ik 92. We zijn en blijven Hollanders in een vreemd land, al is Zuid-Afrika ons thuis geworden. De Heere heeft me meermalen laten zien dat Hij me hier wilde gebruiken.”
Zendeling in Afrika: het klinkt als een titel van een boek. Was het voor u een droom om missionair werk te gaan verrichten?
„Het was een roeping. Daar doe je niets voor, een roeping kríjg je. Ons leven valt uiteen in twee delen. Voor we met ons gezin naar Afrika vertrokken, was ik ruim tien jaar predikant. Eerst in Opperdoes en daarna in Almelo. Het werk als gemeentepredikant heeft me gevormd. Je maakt blijde en droeve dingen mee en leert hoe de Heere in zulke omstandigheden wil spreken. Gaandeweg werd ik losgemaakt van Nederland. Vanuit Jesaja 58 wisten mijn vrouw en ik dat we door de Heere richting het zendingswerk geleid werden.
Aanvankelijk leek het dat we naar Rantepao, in Indonesië, moesten, maar die weg liep dood. Nederlanders waren kort na de onafhankelijkheid van Indonesië niet erg welkom in dat land. Dan zie je dat je wel kunt denken geroepen te zijn, maar dat de weg daarmee nog niet gebaand is. Toen ik het beroep naar Zuid-Afrika had aangenomen, leek ook alles tegen te zitten. Ik kreeg geen werkvergunning. Totdat zendingsdeputaat ds. A. Bikker belde met de Zuid-Afrikaanse minister van Immigratie Jan de Klerk, vader van de latere president F. W. de Klerk, met de vraag waar het visum voor ds. Floor bleef. Toen was het binnen drie dagen geregeld: we konden komen.”
Had u vooraf al de nodige studie in de richting van zendingswerk gedaan?
„Ik heb geprobeerd in de pastorie te blijven studeren. Bij J. H. Bavinck in Kampen volgde ik colleges zendingswetenschappen. Voordat we vertrokken naar Zuid-Afrika volgden mijn vrouw en ik een zendingsopleiding. En, o, dat moet ik ook nog zeggen: ik heb in Kampen nog les gehad van prof. dr. K. Schilder. Wat een geniale man was dat. En toch zo eenvoudig in de omgang. Ik denk dat ik bij de laatsten hoor die nog kunnen zeggen les van hem te hebben gehad.”
U groeide op in Ulrum, het Groningse dorp dat bekend werd door de Afscheiding van 1834. Wat betekende het voor u om daar groot te worden, in een periode dat het gereformeerde leven in Nederland een hoogtepunt leek te hebben bereikt?
„Het waren de jaren voor de Tweede Wereldoorlog, de tijd dat de gereformeerde voorman Hendrik Colijn minister-president was. Ulrum was een verzuilde boerengemeenschap. Je had natuurlijk de hervormde dorpskerk, verder waren er de gereformeerde kerk en de christelijke gereformeerde kerk, waar mijn vader predikant was. We kregen thuis ingeprent dat we een voorbeeld moesten zijn. IJverig studeren, geen Gronings spreken.
In de kerk zaten mannen en vrouwen nog gescheiden. Bij het heilig avondmaal gingen eerst de mannen aan, daarna de vrouwen. Het ging er eenvoudig aan toe. Een paar jeugdherinneringen? Ik weet nog hoe een vrouw, Mientje Pamma, in de kerk opstond toen de ouderling van dienst vergat om de Tien Geboden te lezen. „Domie, domie, hai vergeet die heilige wet”, riep ze in het Gronings. Als jongetje was ik ook diep onder de indruk van vrouwen die een soort pin door de hoed hadden. Die ging er aan de ene zijde in en kwam er aan de andere kant weer uit. Ik verbaasde me er elke zondag over dat die mensen nog leefden.”
Toen u zestien was, brak de Tweede Wereldoorlog uit. Wat betekende dat voor u?
„Aanvankelijk ging het leven door. Ik ging in Assen naar de hbs. Toen jonge mannen zich moesten melden voor werk in Duitsland, dook ik onder in Vreeland, bij Hilversum. Ik hielp er in een tomaten- en anjelierenkwekerij en was organist in de kerk. Totdat door de spoorwegstaking in 1944 het treinverkeer stil kwam te liggen, mocht ik bij het station van Vreeland predikanten ophalen. Daarbij ontstonden soms diepe gesprekken. Tijdens het werk in de kassen had ik tijd om daarover na te denken en de Heere te zoeken. In die periode groeide bij mij de overtuiging dat ik predikant moest worden. Ik vertelde het mijn vader, die me in Vreeland bezocht. Hij was blij, maar reageerde voorzichtig. „De Heere moet het Zelf bevestigen”, zei hij.”
Eenmaal in Zuid-Afrika ging u in het noorden aan de slag, waar de Christelijke Gereformeerde Kerken zending bedreven onder de Venda’s. Wat trof u aan?
„Het werk stond in de kinderschoenen. De eerste jaren werkte ik in Siloam, waar Nederlandse artsen in het ziekenhuis aan de slag gingen. Ik mocht toerustingswerk doen in de omgeving. De eerste tijd besteedde ik aan taalstudie. Toen ik de structuur van het Venda kende, heb ik de rest in de praktijk geleerd. In vier jaar tijd zijn er zo’n veertig klassen geweest waarin ik Bijbelonderwijs gaf. In 1965 vertrokken we naar Hammanskraal, waar ik hoogleraar werd aan de predikantenopleiding voor zwarte studenten van de Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (GKSA). De start daar was niet gemakkelijk. In de GKSA was er in die tijd geen begrip voor zendelingen. De leer in de kerk was kuyperiaans, de prediking sterk verstandelijk. Dat is nu anders. De toon in de prediking is ernstiger geworden, de noodzaak van wedergeboorte klinkt sterker door. Al heb ik zorgen over de opkomst van de liberale theologie.
In Hammanskraal vormde ik in de jaren 60 een uitzondering als ik zei dat ellende, verlossing en dankbaarheid een plaats moeten krijgen in de bekering van de mens. De directeur van de opleiding in Hammanskraal zei tegen de Nederlandse zendingsdeputaten: „Haal die Floor maar terug, hij preekt te bevindelijk.” Men vond mij te methodistisch. Waarop ik zei: Liever een goede methodist dan een slechte calvinist.”
In 1977 waren het diezelfde GKSA die u aanstelden als hoogleraar Nieuwe Testament in Potchefstroom.
„Ja, wonderlijk hè? Terwijl ik echt niet anders ben gaan denken over bijvoorbeeld de noodzaak van separerende prediking. Wat dat betreft zijn de GKSA veranderd. Mensen zoeken meer dan vroeger de antwoorden op persoonlijke vragen in de Bijbel.”
Hebben ruim vijftig jaren in Zuid-Afrika u ook veranderd?
Prof. Floor staat op en wijst naar twee boekenplanken in de kamer. Naast de serie ”Commentaar Nieuwe Testament” (CNT), waaraan hij meewerkte, staan daarop tientallen titels van zijn hand. De meeste gaan over het werk van de Heilige Geest.
Prof. Floor: „Ik heb een ontwikkeling doorgemaakt in het denken over de Heilige Geest. Vooral het werk van de bekende Zuid-Afrikaanse predikant Andrew Murray heeft me beïnvloed. Zijn boek ”De Geest van Christus”, vormde voor mij een eyeopener. Ik weet, er zijn vanuit de gereformeerde theologie bezwaren aangedragen tegen de eenzijdigheid van Murray. Er is wel gezegd dat hij een geestdrijver zou zijn. Ik heb daar niet zo’n moeite mee. Een tikkeltje eenzijdig zijn helpt soms om iets beter te kunnen overdragen. Ook de puriteinen hebben mij sterk beïnvloed, en iemand als D. Martyn Lloyd-Jones. In mijn denken ben ik echter altijd christelijk gereformeerd gebleven.”
Na uw emeritering in 1988 stond ds. J. Driessen van de Gereformeerde Gemeenten bij u op de stoep, met de vraag of u kon komen lesgeven op de Bijbelschool in Mareetsane. Wat dacht u toen hij die vraag stelde?
„Het kwam als gebedsverhoring. Na mijn emeritaat bad ik: Heere, wilt U me nog gebruiken? Op dat moment kwam de vraag van ds. Driessen. Hij was toen zendingspredikant in Bophutatswana, een voormalig Zuid-Afrikaans thuisland voor de zwarte bevolking. Ik ben met vreugde ingegaan op zijn verzoek. Zeven jaren heb ik mogen lesgeven op de Bijbelschool in Mareetsane. Zowel daar als eerder in Hammanskraal werkten we onder de zwarte bevolking. In Potchefstroom had ik vooral blanke Afrikaanse studenten. Mijn vrouw en ik hebben beide groepen willen begrijpen. Door blanken is ons wel kwalijk genomen dat we het niveau van de zwarte bevolking wilden verbeteren. Maar als je vanuit de Bijbel wilt leven, kun je niet anders dan de ander tot een hand en een voet zijn.
In Hammanskraal hadden we een zwarte bediende, hij heette Joël. Hij had geen Bijbel. Dus kocht ik er een voor hem en we spraken af om er samen in te gaan lezen en erover te praten. De volgende morgen vroeg ik hem: „Joël, heb je uit je Bijbel gelezen?” Als antwoord stelde hij een wedervraag: „Ja baas, maar hebt u óók uit uw Bijbel gelezen?” Wat was ik blij met die vraag. Blank en zwart, we moeten elkaar ontmoeten rondom het geopende Woord van God.”
Van zowel de blanke als de zwarte predikanten in de GKSA geldt dat de meesten ooit bij u in de schoolbanken zaten.
„Aan beide groepen heb ik leiding mogen geven om de Bijbel beter te verstaan, tot geestelijk voordeel van de gemeenten.
Weet u, bij de geboorte van mij en mijn inmiddels overleden tweelingbroer was een Duitse arts aanwezig. Ik was de zwakste van de twee. Hij zei tegen mijn vader: „Das Kind geht kaputt.” Mijn vader herhaalde het vanaf de kansel in alle twee de gemeenten waar hij mij bevestigde. Hij wilde ermee zeggen: de Heere doet wat Hem behaagt.
Langzaam kom ik aan het einde van mijn bezeringstijd. Ik kijk er met dankbaarheid op terug hoe God mijn leven geleid heeft en mij in Zijn dienst heeft willen gebruiken.
In het bejaardenhuis waar mijn vrouw en ik wonen, leid ik een gebedsgroep. Vorige week ging het over de vraag of we elkaar zullen herkennen in het Leven na dit leven.”
Hij stopt even en kijkt naar zijn vrouw, die tegenover hem zit. De twee zien elkaar liefdevol aan. „Het antwoord op die vraag? Ik ben daar positief over.”
Levensloop prof. dr. Bert Floor
Lambertus Floor werd op 29 augustus 1923 geboren in Emmen. Hij studeerde theologie in Kampen, Apeldoorn en Potchefstroom. Hij was predikant in Opperdoes (1950), Almelo (1955) en Hilversum-Centrum (1961), voor de missionaire dienst in Zuid-Afrika. Van 1977 tot 1988 was hij hoogleraar te Potchefstroom. Eind vorig jaar herdacht hij dat hij 65 jaar geleden bevestigd werd in het ambt van predikant. Van hem verschenen 35 boeken. In 1969 promoveerde hij op ”De nieuwe Exodus. Representatie en incorporatie in het Nieuwe Testament”. Prof. Floor gaf na zijn emeritaat nog zeven jaar les op de Bijbelschool in Bophuthatswana.