Wrevel om boete voor kapotte tralies
Een Nederlandse verzetsstrijder wist tijdens de Tweede Wereldoorlog uit de handen van de bezetter te ontsnappen door de tralies van zijn cel stuk te zagen. Groot was zijn ontsteltenis toen hij na de oorlog van het stadsbestuur een rekening van ƒ 7,50 voor het kapotte traliewerk kreeg gepresenteerd.
Het voorval staat beschreven in een van de twee boekwerken van de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO) die vanmiddag in Amsterdam aan premier Kok zijn gepresenteerd. De stichting deed de afgelopen jaren op verzoek van het kabinet onderzoek naar de naoorlogse ervaringen van teruggekeerde Joden, zigeuners, militairen uit Nederlands-Indië, gedwongen tewerkgestelden en andere slachtoffers van de oorlog.
De afgelopen jaren is in tal van publicaties aangetoond dat onder anderen Joden die de concentratiekampen overleefden, in ons land veelal uiterst kil werden onthaald. Er was na de oorlog zelfs sprake van een opleving van het antisemitisme. Ook de Sinti en de Roma (zigeuners) die onder de bezetter zwaar leden, wachtte na 1945 allesbehalve een warm onthaal.
Niet alleen Joden en zigeuners, maar ook oud-verzetsstrijders waren in de jaren na de Tweede Wereldoorlog ernstig teleurgesteld in de houding van de Nederlandse bevolking en overheid, zo blijkt uit het SOTO-onderzoek onder leiding van historicus dr. M. Bossenbroek, verbonden aan de Universiteit Leiden.
Het voorbeeld van de rekening voor de kapotte tralies illustreert de wrevel bij de verzetsstrijders. De rekening van ƒ 7,50 werd misschien verstuurd vanwege „onoplettendheid en het domweg uitvoeren van de regels”, maar veroorzaakte bij de verzetsmensen wrevel over het „gebrek aan erkenning” voor hun strijd voor het vaderland.
Houten banden
Hoewel geld geen drijfveer was voor verzetsstrijders, hadden ze na de oorlog toch wat schade vergoed willen zien. En die genoegdoening kwam er lang niet altijd. De Friese veehouder Kooistra deed daar na de oorlog een boekje over open. Hij had eigenlijk wel een paar nieuwe fietsbanden willen hebben. Voor het verzetswerk had hij honderden kilometers weggetrapt, vaak op houten banden. „Nu is ’t een oude kar; zadel versleten; banden versleten! Waarom kunnen ze ons niet een band geven? Is hier niets aan te doen? Ik ben in dit opzicht de enige niet!” zo meldt het boek ”Mensenheugenis”.
Toen verzetsmensen na de oorlog weer aan het werk wilden, kregen ze soms een koude douche. Verzetsman F. Bos, die in de oorlog in concentratiekamp Buchenwald zat, solliciteerde bij talloze bedrijven, maar kreeg telkens nul op het rekest. „Mensen die dit (een verblijf in een concentratiekamp, red.) achter de rug hebben, zijn ons te vrijgevochten en te zelfstandig”, vonden de werkgevers.
Toch was het niet allemaal kommer en kwel. Voor verzetsmensen en hun familie werden diverse herstellingsoorden opgericht. Koningin Wilhelmina stelde kort na de oorlog twee vleugels van Paleis Het Loo ter beschikking voor de opvang van oud-verzetsstrijders. Verzetsman P. Coumou zat er een maand. Met genoegen. „Het was eigenlijk meteen of je in een vriendenclub terechtkwam.” De dagen brachten ze door met wandelen, het bezoeken van lezingen en soms een muziekuitvoering of een bal. Koningin Wilhelmina had „veel hart” voor de oud-verzetsmensen. „Ze zat altijd kaarsrecht op haar stoel, nooit eens gemakkelijk.” En als ze op haar fiets voorbijkwam, „groette ze heel minzaam.” Een praatje maken deed ze niet. Wel kregen de verzetsstrijders soms wat lekkers toegestopt. „Heel veel paling bijvoorbeeld.”
Prachtige auto’s
De wrevel van de verzetsstrijders betrof vooral het uitblijven van de beloofde zuiveringen: het verwijderen en straffen van ’fouten’. De Grote Adviescommissie der Illegaliteit, die verzetsstrijders vertegenwoordigde, vond dat regering en volk op dit punt „onder de maat zijn gebleven.” Volgens de verzetsstrijders waren volk en vaderland „niet gelouterd door het bezettingsleed en niet gedragen door de wil het nationale leven op een hoger, breder plan te brengen.”
Schrijnend was dat voormalige verzetsmensen in het dagelijks leven Duitsgezinde Nederlanders of tegenstanders tegen het lijf konden lopen. De oud-strijders zagen voormalige collaborateurs „met dikke portefeuilles en prachtige auto’s en fietsen” en vroegen zich af waarvoor alle offers waren gebracht.
Waarom dat lauwe onthaal van Joden, zigeuners en ook verzetsmensen? Het is de afgelopen jaren vaker gezegd: veruit de meeste Nederlanders gedroegen zich in de Tweede Wereldoorlog niet zo heldhaftig. In het boek ”Mensenheugenis” staat het zo: „Het gros hield zich zo veel mogelijk op de vlakte in de hoop zonder al te veel schade de bezetting te overleven.”