Hugenoten vonden in Duitsland niet altijd een warm onthaal
MAAGDENBURG. In de stad Maagdenburg gingen drie woningen waarin asielzoekers waren ondergebracht in vlammen op. Toen de brandweer de brand wilde blussen, scandeerden opgewonden omstanders dat die de huizen moest laten uitbranden. In Celle werden buitenlanders vijandig belaagd en uitgescholden door de autochtone bevolking. Grote teleurstelling bij de Berlijnse overheid over de gebrekkige opvang van de nieuwkomers.
Het kon zomaar een van de vele berichten zijn over de huidige vluchtelingencrisis. Maar het overkwam zo’n 300 jaar geleden Franse hugenoten die vanwege de moordende vervolging onder Lodewijk XIV massaal naar Europese buurlanden vluchtten.
Vooral ook naar het Duitse vorstendom Brandenburg-Pruisen. Op 29 oktober 1685, vrijwel direct na de herroeping van het edict van Nantes, stuurde de calvinistische keurvorst Friedrich Wilhelm een schriftelijke uitnodiging naar de vervolgde geloofsgenoten in zijn gebied met het vooruitzicht van godsdienstvrijheid. Dit ”edict van Potsdam” bood de vluchtelingen ongekende privileges, zoals vrijstelling van belastingen voor de eerste tien jaar, vrijstelling van militaire dienstplicht en gratis bouwgrond.
Na de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), die heel Europa teisterde, was Brandenburg-Pruisen verwoest en ontvolkt, ook door de pest. De keurvorst had daarom snel nieuwe mensen nodig. De hugenoten, veelal hoogopgeleid en daarbij geloofsgenoten, waren dan ook meer dan welkom voor de opbouw van zijn rijk.
Deed bondskanselier Angela Merkel met haar gastvrije, maar inmiddels ook omstreden uitspraak ”Wir schaffen das” talloze vluchtelingen op Duitsland afkoersen, Friedrich Wilhelm deed iets vergelijkbaars met zijn tolerantie-edict. Bovendien liet hij zo’n 2000 folders langs de vluchtroutes van de hugenoten uitdelen: ”Herzlich Willkommen!”.
Van de 40.000 hugenoten die toen in Duitsland hun toevlucht zochten, vestigde de helft zich in zijn heersgebied Brandenburg-Pruissen. Omstreeks 1700 was daardoor één op de vijf bewoners hugenoot. Talrijke monumenten en straatnamen in de Duitse hoofdstad Berlijn herinneren daar nog aan.
Nutteloze lieden
Volgens Jochen Desel, voorzitter van de Duitse Hugenotenvereniging, werd de eerste hugenotengolf in 1685 zonder onderscheid met vreugde begroet. Maar dat gold niet voor de tweede immigratiegolf, die zich in 1699 aankondigde. Het gerucht deed de ronde dat lang niet alle hugenoten rijke en goed opgeleide mensen waren, maar dat er zich ook veel arme en nutteloze lieden onder hen bevonden. Die wilde men niet hebben. Zoals een groep vluchtelingen die zich door beloften van Brandenburg-Pruissen uitgenodigd voelden, maar botweg werden afgewezen toen bleek dat zij –anders dan verwacht– straatarm waren. Vluchtelingen die zonder geld via Zwitserland wilden binnenkomen, werden teruggestuurd. Desel: „Zwitserse autoriteiten moesten ook voor alle geloofsvluchtelingen die via de protestantse kantons op doortocht naar Duitsland waren, aanzienlijke bedragen per vluchteling betalen.”
Keurvorst Friedrich Wilhelm, die veel geld nodig had om samen met veelbelovende immigranten het land op te bouwen, deed dat bij voorkeur met zijn calvinistische geloofsgenoten. Maar het verschil tussen het lutheranisme en het calvinisme bleek maatschappelijk al snel tot onoverbrugbare tegenstellingen te leiden. Historicus Werner Gahrig bevestigt dat de hugenoten door de lokale bevolking „totaal niet” met vreugde werden ontvangen. „Deze mensen waren luthers opgevoed en hadden weinig begrip voor de wijze waarop de hugenoten hun geloof gestalte gaven. Ook de in hun ogen nogal flamboyante levensstijl van de immigranten kwam vervreemdend over. Bovendien genoten die een groot aantal privileges waarvan ze zelf waren uitgesloten. Vanaf de lutherse kansels werd de gereformeerde belijdenis gedemoniseerd, alsof het een duivelse leer betrof. Vrome lutheranen waren ervan overtuigd dat de ellende die de „Fransozen” overkwam een duidelijk teken was dat God hun de rug had toegekeerd vanwege hun ongeloof.”
Ook de gilden waren niet bepaald content met de komst van Franse handwerkslieden die hun klandizie dreigden af te pikken. Bierbrouwers klaagden: „De Franse knoeiers maken ons dood! We worden geruïneerd en binnen korte tijd zullen de meesten tot de bedelstaf gebracht worden!” Velen weigerden handel te drijven met deze „broodrovers.” Om handgemeen te voorkomen kregen de hugenoten vaak extra politiebeveiliging.
Ergernis, afgunst en haatgevoelens stapelden zich steeds meer op. In 1718 sloeg in Maagdenburg de vlam in de pan, toen er brand uitbrak in een rij huizen van de hugenoten en oproerkraaiers kreten zoals „Laat de Fransozen branden!” scandeerden. Twintig hugenotenfamilies konden alleen nog maar het vege lijf redden.