Ds. Toon Vanhuysse, de tuinman van Tongeren
„Zeg maar Toon.” Ds. T. Vanhuysse, vroeger rooms-katholiek priester, nu evangelist en predikant in het Belgische stadje Tongeren, wil niet gewichtig doen, houdt niet van titels. „Wij zijn hier in België en de Belg gaat vertrouwelijk, gemoedelijk met de andere Belg om. Dus, zeg maar Toon. Alsjeblieft ja.”
Vanhuysse (75) heeft in november afscheid genomen als voorganger van de protestantse gemeente De Stem van de Goede Herder in Tongeren. Het was mooi geweest. Maar Vanhuysse is er nog steeds, gaat nog iedere zondag voor, doet nog bezoekwerk, houdt nog Bijbelstudie.
Bent u echt gestopt?
„Wel ja. Ik heb afscheid genomen, een beetje officieel. Maar iedereen hier weet dat Toon toch gewoon doorgaat. In de afscheidsdienst heb ik mogen spreken over: „Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.” Maar ik heb geen opvolger. Het werk gaat gewoon door. Na de afscheidsdienst kwamen er gemeenteleden naar me toe die zeiden: „Maar Toon, mag ik je nu ook nooit meer bellen, nooit meer bij je aankloppen om raad?” Ik zei: „Ik hoop dat ge me nog veel zult bellen.” Nou, iedereen opgelucht. Ik ook.”
Is Toon Vanhuysse onmisbaar?
„Geen mens is onmisbaar, zeker Toon Vanhuysse niet. Maar ik kan hier ook weer niet gemist worden. Als de Heere mij laat weten dat het genoeg is geweest, zal ik stoppen. En als ik er niet meer ben, zal alles wel doorgaan. Tenminste, dat hoop ik, dat hoop ik. Want ja, er moet wel een opvolger komen. Ik vertrouw erop dat de Heere voor de gemeente blijft zorgen.”
Wat zou u gaan doen als u écht moet stoppen?
„Als het allemaal echt weg zou vallen, mijn preken, mijn bezoekwerk, mijn Bijbelstudies, dan zou ik op zoek gaan naar een andere plek om weer wat nieuws te beginnen. Ik kan niet stoppen. De nood van de Belgen is mij opgebonden. Ze zijn hier allemaal in de weer met Maria. Het is Maria voor en Maria na. Het is toch ongehoord. Echt ongehoord ja.”
Het interview vindt plaats in het keukentje van Vanhuysses kerk, net buiten het centrum van de stad. Voordat het gesprek kan beginnen, schudt hij zijn oude aktetas leeg op tafel: brochures over Mariaverering, citaten van Luther, een persoonlijke geloofsbelijdenis op een A4’tje, en zijn eigen Bijbel, een beduimelde zwarte, met een paars visje erop.
„Zonder deze Bijbel ga ik nergens heen. Door dit Woord ben ik tot bekering gekomen. Niet door toedoen van mensen, maar door God Zelf. Door dit Woord ben ik het eigendom geworden van Jezus Christus. Zo staat het in zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus. Deze Bijbel heb ik al driemaal opnieuw laten inbinden. Het is mijn persoonlijke Boek. Ik bewaar er van alles in, briefjes met teksten, aantekeningen, en ik schrijf er ook in. Ja, ik vind dat dat mag. Voor een Bijbel moet je respect hebben, maar je moet ’m ook gebruiken. Sommige teksten spreken mij zó aan dat ik ze onderstreep, andere teksten springen zó in het oog dat ik ze markeer met geel of roze. De Bijbel is het Woord van God, met uitsluiting van al ons theologisch gewriemel.”
In de kerkzaal van De Stem van de Goede Herder is het stil. De gemeente is nu niet thuis, is bezig in de wereld. Zo’n zeventig, tachtig stoelen wachten op de komende zondag. Dan komen ze weer, de Belgen, uit stad en ommelanden, om te horen naar het Woord dat alle eeuwen omspant.
Voor de preekstoel staat een beamer. Aan de muur hangen een houten kruis en een tekst uit Psalm 145: „Gij doet Uw hand open, en verzadigt al wat er leeft naar Uw welbehagen.” Op alle stoelen ligt de rode liedbundel Op toonhoogte. In een hoek van de kerkzaal staat een elektrische bakfiets, met op de zijkant de woorden ”De Goede Herder”.
In een bladenrek liggen de bladen van In de Rechte Straat en van Friedensstimme, de nieuwste Terdege, de brochure van ds. H. J. Hegger ”Moeder, ik klaag u aan”, en het blad De Schutse, van de stichting tot verzorging van verstandelijk gehandicapten uitgaande van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.
Met een gebaar dat heel het gebouwtje omspant, zegt Vanhuysse: „Dit is mijn volkstuintje. Wacht. Nee. Ik moet het anders zeggen: Dit volkstuintje is niet van Toon, is niet van Paulus en niet van Apollos, maar van de Heere, onze God. Het is geen eenvoudig volkstuintje. De grond is hier keihard, moet bewerkt worden, er moet geschoffeld worden. En de plantjes groeien nog weleens wat scheef, moeten weer rechtop worden gezet, ze moeten water krijgen. Daarvoor moet ik telkens weer op de knieën. Ik ben alleen maar een watersjouwer, in totale afhankelijkheid van de Eigenaar van deze tuin.”
Toon Vanhuysse werd geboren in het dorp Zwevegem, in West-Vlaanderen. Met veel waardering spreekt hij over zijn ouders. „Ik dank er de Heere voor dat ik een gelovige vader en een gelovige moeder heb gehad.”
U groeide op in een rooms-katholiek gezin.
„Mijn ouders waren diepgelovige katholieken. Vader had een textielbedrijf, maar ging er ’s avonds vaak op uit om deur na deur met de mensen te praten over het geloof en hen uit te nodigen om zondags naar de kerk te komen. Hij kende maar één lijn, de rechte, en dat was ook de kortste. Moeder was mijn moeke, een stille vrouw, met een groot warm moederhart, vol zorgende aandacht en liefdevolle goedheid.”
Toon was van jongs af aan geboeid door de dingen van het geloof. Hij wilde missionaris worden, misschien wel ergens op de Noordpool. Later dacht hij priester te moeten worden. Iedere vrijdagavond had hij een moment, zo’n vijf minuten, van kastijding, geseling. Dan sloeg hij zichzelf met een touw op de blote rug, als boetedoening voor alle zonden die hij die week weer had gedaan.
Als biechtvader zat Vanhuysse halve dagen in de biechtstoel, met links en rechts achter het gordijn twee biechtelingen, die hem hun zonden en verkeerdheden opbiechtten. „In de biechtstoel werd ik altijd geconfronteerd met mijzelf. Ik hoorde over vele zonden, links en rechts van mij, maar ik dacht ondertussen: „Ik heb ook dezelfde zondige neigingen. Hoe kan de ene zondaar de andere zondaar vergeven?” In de biechtstoel ontdekte ik dat mijn leven op zand was gebouwd, niet op de rots.”
Bij protestanten in Nederland groeit de waardering voor de biecht.
„Maar ik begrijp dat niet, kan dat niet snappen. Het kan weleens goed zijn om met iemand die je vertrouwt te praten over het feit dat je elke dag door je zonden de Heere bedroeft. Dat lucht op. Maar het is absurd dat de ene zondaar in de Naam van God de zonden van de ander vergeeft.”
Vanhuysse pakt de Bijbel, bladert erin, blijft steken bij Lukas 5, en zegt: „Kijk, het stáát er toch: Wie kan de zonden vergeven dan God alleen?”
Er sloop onzekerheid en twijfel uw hart binnen.
„Jawel, over de biecht, over de eucharistie, waar brood en wijn zouden veranderen in het lichaam en bloed van Christus, terwijl ik toch met eigen ogen kon zien dat het gewoon brood en wijn bleef.”
Priester Vanhuysse ging de hele rooms-katholieke leer opnieuw onderzoeken, bestuderen, opdat de twijfels zouden verdwijnen. „Ik klaagde een rooms-katholieke hoogleraar in Leuven mijn nood, maar die zei alleen maar: Meneer Vanhuysse, er zijn er meer die gaan twijfelen aan de leer van Rome, maar doet u gewoon uw werk, de twijfels gaan stellig over.”
Vanhuysse ging de Bijbel lezen, want dat had hij nog niet eerder echt gedaan. „Ik begon bij Jesaja, dat raakte direct mijn hart. En al lezend kwam ik bij Jesaja 53, over de Man van smarten, Die mijn krankheden op Zich wilde nemen, Die veracht was geweest, ook door mij. Het heeft me zo diep geraakt. Dat bracht me op mijn knieën en daar heb ik mijn zondige bestaan voor God beleden, mijn schuld dat ik zo veel jaren zo veel mensen voor de eeuwigheid had bedrogen. Dat was het moment van mijn bekering, van mijn wedergeboorte.”
Vanhuysse legde zijn ambt in de Rooms-Katholieke Kerk neer en brak met de leer van Rome. „Toen stond ik op straat. Drie weken heb ik van a naar b gezworven, heb ik in een oud Volkswagenbusje gewoond, als een zwerver.”
En dan, met een stralende blik: „Maar de Heere heeft alles wel gemaakt.”
Iemand bracht Vanhuysse in contact met ds. H. J. Hegger, directeur van In de Rechte Straat (stichting voor hulp aan priesters die uit de Rooms-Katholieke Kerk traden). „Met Hegger heb ik een paar dagen zitten praten. Hij wilde me graag in Nederland hebben, maar de weg leidde naar Tongeren. Daar hadden een paar mensen behoefte aan de reformatorische prediking. Er ontstond een zelfstandige gemeente, waar ik in 1999 bevestigd werd tot predikant van de Vlaams Gereformeerde Kerk van Tongeren.”
Hoe kijkt u nu tegen Rome aan? In Nederland lijkt de kloof tussen Rome en Reformatie soms wat gedicht te worden.
„Paus Franciscus doet goede dingen voor armen en behoeftigen. Maar Rome blijft vasthouden aan de eigen dogma’s. Maria is nog steeds onmisbaar nodig voor de zaligheid. Die weg is echt ten verderve.”
De bril gaat af. Vanhuysse staart in de verte, woelt in zijn baard, en zegt met nadruk op elk woord: „Daar wind ik me nog steeds vreselijk over op! Maria als de bemiddelaarster van het heil. Zij zou onmisbaar zijn in het verlossingwerk van Christus. Dat is niet Bijbels. Maria was een zondige vrouw, net als dat ik een zondige man ben.”
Evangeliseren in Tongeren is ploegen op harde grond, zegt u.
„Tongeren is de moeilijkste stad van België. De grond is hier steenhard. Er is een satanskerk, er zijn heksenkringen in de stad. Wie beweert dat de duivel niet bestaat, moet maar eens hier komen kijken. Er hangt soms een sfeer van duisternis boven de stad. De geest van satan waart hier rond. Velen gaan voor eeuwig verloren.”
Wat doet u als u níét met geloof en godsdienst bezig bent?
„Hoe bedoelt u? Ik ben daar altijd mee bezig. Ik word door de Geest van God gestuwd om daaraan dienstbaar te zijn. Waarom zou ik iets anders moeten doen?”
Van alle Belgen is nog niet 1 procent protestants-christelijk. Bent u niet eenzaam?
„Ik voel mij vaak eenzaam. Je woont hier altijd in een straat met allemaal ongelovigen. Je kunt met niemand over de Heere Jezus praten, met niemand over het Woord van God. Je hoort nooit ergens echt bij, je bent altijd anders. Maar dat geeft niet. Dat zei Paulus toch ook: Gij geheel anders.”
U was predikant en voorganger in een periode waarin het kerkelijk leven jaar na jaar ernstig terugliep. Dat zou u somber gemaakt kunnen hebben.
Voor de eerste keer in het twee uur lange gesprek valt Vanhuysse stil. De vaart van het gesprek raakt eruit. „Somber? Nee, dat is het niet. Hoe moet ik het zeggen? Velen haken af. Dat doet mij zo’n pijn. Velen werpen de kerk overboord. Mijn hart bloedt. Het is zo bedroevend. Het maakt me triest.”
Met stemverheffing, alsof Vanhuysse op zijn preekstoel staat: „En dus moeten we met nog veel meer mensen de straat op! Zodat nog meer mensen het Evangelie van Jezus Christus leren kennen, dat ze horen dat je alleen uit vrije genade zalig kunt worden. Van alle Bijbelse figuren is Nehemia mijn man: Wij zullen ons opmaken en bouwen. En de God des hemels zal het ons doen gelukken.”
Levensloop Toon Vanhuysse
Antoon Jozef Daniël Vanhuysse werd op 13 oktober 1940 geboren in een rooms-katholiek gezin in het Vlaamse dorp Zwevegem. Hij studeerde aan de Katholieke Universiteit in Leuven en werd op 26-jarige leeftijd priester. Tien jaar later brak hij met de Rooms-Katholieke Kerk. In 1993 begon Vanhuysse te evangeliseren in Tongeren, korte tijd daarna hield hij daar de eerste protestantse samenkomst. In 1999 werd hij bevestigd tot predikant van de Vlaams Gereformeerde Kerk. De gemeente wordt gesteund door stichting In de Rechte Straat. Het echtpaar Vanhuysse kreeg acht kinderen, van wie er één na de geboorte overleed.