Binnenland

Harmen van Wijnen: Het gaat erom of je de goede dingen doet in je leven

Harmen van Wijnen is een verteller. Als voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede is hij, samen met een collega, bestuurder van een hogeschool met zo’n 4200 studenten en ruim 500 medewerkers. Daarnaast is hij predikant in de Protestantse Kerk in Nederland. „Met de rechten van een emeritus”, zegt hij met een glimlach. „Dat betekent dat ik mag preken en de sacramenten mag bedienen.”

2 January 2016 20:01Gewijzigd op 16 November 2020 00:25
Harmen van Wijnen: Het gaat erom of je de goede dingen doet in je leven. beeld Niek Stam
Harmen van Wijnen: Het gaat erom of je de goede dingen doet in je leven. beeld Niek Stam

Omdat hij een blessure heeft opgelopen bij het hardlopen, gaat hij gedurende het inter­view geregeld staan. Maar ook staand blijft hij praten. Op de tafel voor hem ligt een papiertje waarop hij zo nu en dan iets tekent. Om z’n woorden kracht bij te zetten.

Harmen is van eenvoudige komaf, zegt hij zelf. En daar ligt misschien wel de kern van een minderwaardig­heidscomplex dat hem uiteindelijk aanzette tot het harde werken. Een goede studie, gevolgd door een carrière in de accountantswereld van het grote geld. „Ik was op m’n 28e partner bij Enst & Young. Wereldwijd de jongste. Zoals ik altijd de jongste ben geweest. Zelfs al bij m’n geboorte.”

Terwijl hij op een plaats zat die door veel oudere medewerkers onder hem fel werd begeerd, begon het bij Van Wijnen te knagen. „Ik liep met vragen over de waarheid. Ik zocht reflectie. Dacht na.”

Hij tekent een verticale lijn op het papiertje voor hem die z’n professionele carrière uitbeeldt. Haaks erop tekent hij een horizontale lijn, die de persoonlijke reflectie, de vragen naar de zin van het leven verbeeldt. „Ik kreeg dat niet meer bij elkaar. Kreeg last van m’n leven van geld verdienen.”

Het kantelpunt kwam in 1997, toen z’n beste vriend Gerof Six overleed aan de gevolgen van een hart­stilstand. „We deden samen heel veel in het evangelisatiewerk van de hervormde gemeente Vreeswijk in Nieuwegein-Zuid, waar ik nog steeds lid ben met m’n gezin. We bouwden samen aan missionair elan in de gemeente, en met zijn overlijden viel alles ineens weg. Ik was ongelooflijk verdrietig. We hadden zo veel samen gehad. En hij had me altijd begeleid in de vragen die ik had op die horizontale as van m’n leven. Hij was het ook die tegen me zei: Je moet theologie gaan studeren, terwijl ik meer dacht aan filosofie.”

Van Wijnen valt even stil, terwijl hij met z’n pen de horizontale as op het papier dikker maakt. „Kort en goed, het resulteerde er in 2000 in dat ik theologie ging studeren via de zogenaamde zaterdagopleiding.”

En ondertussen bleef u partner bij Ernst & Young.

„Ja en dat was best heftig. ’s Avonds tot twee uur ’s nachts doorwerken en om zes uur weer op. Maar ik kon het gelukkig aan. Hoewel ik wel steeds meer het gevoel kreeg dat m’n leven uiteen werd gescheurd.”

Hij wijst weer met de pen op de twee assen. „Het groeide allemaal zo uit elkaar. En de onrust in me werd alleen maar manifester. Zo van: Waarom doe je dit allemaal? Waarom dat harde werken?”

En toen kwam in 2004 het antwoord met uw solli­citatie naar de vacature van directeur van de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond?

„De HGJB was gedurende mijn leven een soort identiteitsdrager. Met vakantie gingen wij thuis eigenlijk niet. Dus ging ik altijd mee met de zomerkampen van de HGJB. Daar heb ik ook mijn vrouw leren kennen. Toen ik in mijzelf de knop had omgezet om een keer weg te gaan bij Ernst & Young en die post bij de HGJB vrijkwam, was de beslissing niet echt moeilijk voor me.”

Had u de HGJB, juist omdat u er zo veel goeds had ervaren, in uw gedachten niet wat te mooi gemaakt?

„Dat sluit ik niet uit. Maar het was ook echt m’n verlangen om iets te betekenen voor jonge mensen. Dat is het trouwens nog steeds. En ik wilde zo graag verbinden. Binnen de toen net ontstane Protestantse Kerk, maar ook binnen de HGJB.

Toen mij door de kerkleiding dan ook gevraagd werd of ik het jongerenwerk breder in de Protestantse Kerk wilde opbouwen, was dat voor mij eigenlijk een droom die uitkwam.”

Maar u kreeg wel een dubbele pet op als jongerenwerker van zowel de HGJB als van het brede jeugdwerk in de PKN.

„Zeker. En dat is niet altijd makkelijk geweest. Ook niet voor de HGJB. Later, toen ik al weg was als directeur, was ik nog een tijdje adviseur van het HGJB-bestuur. Maar die functie heb ik al vrij snel opgegeven. Dat is niet goed. Voor niemand.”

Terwijl u bij de HGJB werkte, ging uw studie theologie gewoon door.

„Ook dat was hard werken, maar de studie was ook bijzonder heilzaam voor me. Ik heb in 2006 leervicariaat gelopen bij ds. André Troost, die toen in Heusden predikant was. Daar heb ik zo ontzaglijk veel geleerd.”

Zijn pen krast weer over het papier. „Kijk, je hebt hier die verticale as van m’n werk bij Ernst & Young. Daar gaat het over professionaliteit. Altijd. Alleen maar. Maar door mijn werk in het pastoraat ging het ineens over mensen. Ds. Troost duwde mij, zij het heel goed begeleid, als het ware het pastoraat in. Het was” –hij wijst met de pen weer naar de horizontale as op het papier– „precies wat ik nodig had op die andere as, die van de persoonlijke reflectie.”

Ondertussen begon u in 2009 ook nog een promotie­onderzoek.

„Dat onderzoek is inmiddels afgerond. Ik wil in kaart brengen hoe het jeugdwerk in de praktijk werkt. Er is namelijk niet alleen het instituut kerk, er is niet alleen het georganiseerde jeugdwerk, maar er zijn ook fluïde vormen van vriendengroepen waarin over God en de Bijbel gesproken wordt. En wat is nu precies de plek van die informele groepen, en kunnen die drager zijn van jeugdwerk?”

En?

Zijn pen krast weer driftig over het papier als Van Wijnen wolkjes tekent en die met lijntjes en pijltjes verbindt. „Ik hoop die vraag te beantwoorden in vijf artikelen die gepubliceerd gaan worden in internationale theologische tijdschriften. Die ga ik dan weer bundelen tot een proefschrift, dat ik hopelijk in 2016 kan verdedigen. Maar ik denk inderdaad nu al te kunnen zeggen dat juist ook die informele groepen een manifestatie kunnen zijn van Gods verbond. God is er al, ook als er nog niets is georganiseerd.”

Hij staat op om de benen te strekken, loopt naar z’n bureau en keert zich abrupt om. „Geweldig, toch?”

Je zou bijna vergeten dat u op dit moment voor­zitter bent van het college van bestuur van een grote hbo-instelling met duizenden leerlingen en honderden medewerkers.

„Prachtig werk, vind ik het. Het bestuurlijke is soms weleens corvee, want het gaat me om het contact met de studenten. Samen vragen stellen. Hen verder helpen. Want zij moeten het straks gaan doen. Ik heb sinds ik bij Ernst & Young weg ben gegaan nimmer terugverlangd naar die wereld. Ik mag nu, in de beste jaren van m’n leven, een generatie studenten mee helpen opleiden. Dat is geweldig.”

Wordt er niet aan u getrokken voor allerlei bestuurs­functies?

„Ja, maar dat vind ik plezierig. Zo zit ik nu in het bestuur van de Vereniging Hogescholen en heb daar de portefeuille personeel. Dan onderhandel je dus met de vakbonden over arbeidsvoorwaarden, om maar iets te noemen. Prachtig werk. Dat doe ik ook graag. Maar het werk hier op de CHE is voor mij het belangrijkste.”

U komt uit de financiële wereld, die nu weer opkrabbelt na een diepe crisis. Heeft de financiële sector iets geleerd van die crisis?

„Het oergevoel van veel geld willen verdienen, zit héél diep in de mensheid. Ook in mij. Ik heb daar óók aan mee gedaan. En heb nooit iets terugbetaald. Dus ik heb het niet alleen over hén. Maar twaalf jaar geleden heb ik wel heel definitief de omslag gemaakt. Mijn salaris bij de HGJB was niet te ver­gelijken met dat wat ik verdiende bij Ernst & Young. Maar daar koos ik voor. Daarbij geloof ik ook helemaal niet in al die uitspraken dat je topmensen zo goed moet betalen omdat ze anders naar het buiten­land gaan. Vind het ook principieel onjuist. Dat geldt trouwens ook voor het onderwijs. Waarom zou een bestuurder zo veel meer moeten verdienen dan een senior docent of onderzoeker?

Maar of de financiële wereld er veel van geleerd heeft? Ik betwijfel het. Er is wel wat meer moreel besef, maar de structuur is niet echt veranderd. Er zijn wat raden van toezicht ingesteld bij accountantskantoren, maar of dat nu de oplossing is? Ik vind dat een accountant een publiek figuur moet zijn, die door een extern orgaan gecontroleerd wordt. Nu is het allemaal nog veel te gesloten. En als eigendom en zeggenschap in één hand zijn, gaat het fout. Dat hebben we wel gezien.”

In deze artikelenserie wordt iedere maand de schijnwerper gericht op iemand die vaak in het nieuws is of was. Vandaag: Harmen van Wijnen, voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE).


Uitgelicht

1. Kerk en staat moeten gescheiden zijn.

„Dat vind ik zeker. En ik denk ook dat het een groot goed is. Wat ik echter absoluut geen goede scheiding vind, is die tussen geloof en samenleving. Dus gaat het er eigenlijk maar om hoe je dat ”kerk” definieert. Hier raken we ook weer aan mijn promotie­onderzoek. Want daaruit blijkt dat de kerk veel meer is dan het instituut of de organisatie. Het kerkelijke kan net zo goed manifest worden in een netwerk. En die netwerken zijn gelukkig helemaal verweven met de samenleving. En laat dat alsjeblieft zo blijven. Maar als je het bedoelt in de zin van: mag de overheid het voor het zeggen hebben in de kerk, dan ben ik daar natuurlijk tegen.”

2. De vrijheid van onderwijs moeten we ongemoeid laten.

„In 2017 vieren we honderd jaar vrijheid van onderwijs. Als bestuurder van een christelijke onderwijsinstelling ben ik erg blij met die vrijheid van onderwijs.

Tegelijk zeg ik: misbruik de vrijheid niet. En dat zeg ik dan tegen allerlei groepen christenen die denken dat een brede christelijke school niet genoeg is en dat ze ook nog een school moeten hebben van de eigen kerk. Daar ben ik zeker niet voor. De vrijheid van onderwijs komt het best tot haar recht in de breedte. Zo willen we hier op de Christelijke Hogeschool Ede ook werken. We willen een accolade slaan om diverse christelijke groeperingen: evangelischen, reformatorischen, maar ook de migrantenkerken. En binnen zo’n organisatie ga je onderling het gesprek aan. Dat is mijn opvatting over de vrijheid van onderwijs en die moeten we koesteren.”

3. Wat heeft u met orthodoxe, protestantse christenen?

„Ik haak eventjes aan bij dat woordje orthodox. Wat verstaan we daaronder? Als dat betekent dat we alleen die mensen accepteren die in ons eigen kader passen, dan heb ik daar niet zo veel mee. Sterker: dan heb ik er zelfs moeite mee. Als mensen totaal niet buiten hun eigen groep kunnen kijken, heb ik eigenlijk medelijden met hen.

Maar als we het woord orthodox zien als het lofprijzen van God, want dat betekent het woord in de letterlijke zin, dan heb ik er heel veel mee.

Orthodox staat voor mij in het kader van Woord en antwoord. Gods Woord, welteverstaan. Maar ons antwoord wordt daarbij niet weggeschoven. Dat is er ook. Er is een context, een situatie, een cultuur, waarin de dialoog tussen Woord en antwoord plaatsvindt. En daar gaan we, als gemeenschap, samen het gesprek over aan. We gaan de vragen stellen, maar wel voor Gods aangezicht. En dan heeft mijn antwoord nooit het laatste woord. Er is altijd een ander antwoord mogelijk, maar dat alles wel, ik zeg het nog een keer, voor Gods aangezicht.”


Pleidooi voor een randloze kerk

Harmen van Wijnen (48) heeft een bij­zondere carrièregeschiedenis. Geboren in een eenvoudig gezin werkt hij zich binnen het wereldwijde accountskantoor Ernst & Young (tegenwoordig kortweg EY) op tot partner. Hij is dan 28 jaar oud, en wereldwijd de jongste partner bij EY.

In 2000 begint hij, op zaterdagen, aan een studie theologie aan wat inmiddels de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) is. In 2004 verlaat hij Ernst & Young en wordt hij directeur van de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB). Ondertussen wordt hij door de leiding van de Protestantse Kerk gevraagd om het jongerenwerk in de breedte van de kerk mee te helpen opbouwen. Hij verdeelt zijn werktijd over HGJB en JOP, het algemene jongerenwerk van de PKN.

In 2008 wordt hij bevestigd tot predikant en in 2011 vertrekt hij bij de HGJB. Bij JOP werkt hij nog door. Voor de rest van zijn tijd werkt hij in 2011 en 2012 thuis onder andere aan een promotieonderzoek over welke jeugdwerkvorm het beste aansluit bij de leefwereld van jongeren.

Begin 2013 wordt hij gebeld met de vraag of hij wil solliciteren op de functie van voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Bijna tegelijk vraagt een vroegere collega van Ernst & Young, die voor zichzelf begonnen is, hem partner te worden bij zijn strategisch adviesbureau en dan in het bijzonder te werken aan het morele besef binnen de financiële sector. Van Wijnen kiest toch uit overtuiging voor de CHE.

In interviews benadrukt hij het belang van het feit dat jongeren een persoonlijke relatie met God hebben. „Jongeren moeten persoonlijk door God gegrepen worden.” In 2008 baart hij opzien door in het theologische magazine Kontek­stueel te schrijven dat hij zich grote zorgen maakt over de overdracht van het gereformeerde belijden aan nieuwe generaties. „Als ik de waarnemingen uit de praktijk en de conclusies uit (…) onderzoeken tot mij door laat dringen, bekruipt mij het angstige gevoel dat binnen een periode van zeg maar een jaar of tien onder de hele generatie van jongeren onder de twintig jaar de kernwaarden van het gereformeerd belijden zo goed als zeker zijn verdwenen of niet meer als zodanig worden herkend.”

In 2013 introduceert Van Wijnen in het Nederlands Dagblad het begrip ”randloze kerk”. Volgens hem moet je niet meer spreken over kerkelijk, randkerkelijk en buitenkerkelijk omdat die begrippen uitsluiten. Vandaar zijn pleidooi voor een ”randloze kerk”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer