De nieuwe christenen van Sint-Jans-Molenbeek
Aan het centrale plein van de Belgische gemeente Sint-Jans-Molenbeek staat fier de kerk van Sint-Jan de Doper. Maar komt daar nog iemand, in deze plaats die te boek staat als hofleverancier van Syriëstrijders en terroristen? Een portret van de christenen van Molenbeek.
De jihadhoofdstad van Europa. Zo bestempelden Franse media de afgelopen tijd de Belgische gemeente Sint-Jans-Molenbeek, een voorstad van Brussel. Twee hoofdverdachten van de aanslagen in Parijs kwamen hier vandaan: de broers Brahim en Saleh Abdeslam. Het brein achter de aanslag, Abdelhamid Abaaoud, heeft er zijn wortels. Net als de schutter in het Joods Museum in Brussel, vorig jaar. En de man die in augustus in de Thalys naar Parijs probeerde een aanslag te plegen.
De lijst is nog niet uitgeput. Het deed een terrorisme-expert recent verzuchten dat het hem verbaast als er na een aanslag géén lijntje naar Molenbeek loopt. De Belgische premier Charles Michel constateerde na ‘Parijs’ feitelijk hetzelfde. „Ik stel vast dat er bijna altijd een link met Molenbeek is, dat is een gigantisch probleem.” Zijn minister voor Veiligheid en Binnenlandse Zaken, Jan Jambon, bezwoer „Molenbeek op te kuisen.”
Hoog boven dit roerige Molenbeek torent een kruis, gedragen door een toren van 56 meter. De toren behoort toe aan de kerk van Sint-Jan de Doper, gebouwd in de jaren dertig, toen Molenbeek sterk groeide en de oude kerk te klein werd. Er passen met gemak duizend mensen in. De kerk draagt de naam van de patroonheilige van de plaats: Sint-Jan, ofwel Johannes de Doper.
Het was mede daarom dat de atheïstische oud-burgemeester van de plaats, Philippe Moureaux, jaren geleden een stokje stak voor de dreigende sluiting van de kerk. Het aantal kerkgangers was zo gering geworden dat de kerk overtollig leek te zijn geworden. „Die kerk verwijst naar de wortels van onze gemeente, dat gaat niet gebeuren”, bracht de burgervader in. „Dit blijft een kerk.” En het bleef een kerk.
Het betonnen gebouw in artdecostijl is sinds 1984 beschermd, dus de slopershamer zal er niet zomaar tegenaan gaan. Sommigen wijzen er echter op dat de toren net een minaret is en dat dit beeldbepalende gebouw van ”Klein Marakkesh” ook maar beter daadwerkelijk een moskee kan worden.
Afrikaanse gospels
Want hoeveel christenen wonen hier in Molenbeek eigenlijk nog? Pastoor Aurélien Saniko moet het weten. Hij woont naast de kerk en ontvangt ons daar in een kleurrijk Afrikaans gewaad, teenslippers aan de voeten. De uit Kameroen afkomstige geestelijke is sinds twee jaar verantwoordelijk voor de parochie van Sint-Jans-Molenbeek, waaronder drie kerken vallen. De Sint-Jan heeft van die kerken de oudste papieren en staat in Oud-Molenbeek, waar de meeste migranten wonen. Zo’n 70 procent van de bevolking is hier van Marokkaanse origine, de overige 30 procent is verdeeld over 100 andere nationaliteiten.
„Welkom in deze mooie wijk”, zegt hij in zijn bloedheet gestookte studeervertrek. Dat van die mooie wijk wil hij eerst gezegd hebben, want met verreweg de meeste wijkbewoners kan hij uitstekend uit de voeten. „Al mijn buren zijn moslim, maar ik ben blij hier als christen te wonen. Ik ben hier om te getuigen van ons geloof in Jezus Christus.”
Nee, veel christenen wonen hier niet, dat klopt. Maar er zitten op zondag toch nog zo’n 150 mensen in de Sint-Jan, vertelt hij. Als het Afrikaanse gospelkoor de dienst opluistert, zit de kerk het volst. „Het kan er hier levendig aan toe gaan”, lacht hij. Zelf zingt hij ook graag mee, of geeft hij een solo weg. Sinds zijn komst is het kerkbezoek aanmerkelijk toegenomen.
Het koor sluit naadloos aan bij de achtergrond van de meeste mensen die ’s zondags in de banken schuiven: die zijn voor 80 procent van Afrikaanse origine. Ze komen met name uit Franstalige Afrikaanse landen als Congo, Rwanda en Kameroen. Daartussen zit nog een enkele Italiaan, Filipijn of verdwaalde Belg.
De geestelijke zegt goede verhoudingen met de moslimgemeenschap van Sint-Jans-Molenbeek na te streven. Zo organiseert hij ontmoetingen met besturen van moskeeën en zijn er gespreksavonden. „We hebben dan geen thema, maar praten ongedwongen met elkaar. Dat is de beste manier om barrières te slechten.”
De praktijk van het wonen in Sint-Jans-Molenbeek is soms echter weerbarstig. De pater staat op, duwt een raam open en wijst naar beneden, naar de deur van de pastorie. „Een groep jongeren stond daar een keer op in te rammen.” Misschien moeten er toch camera’s komen, oppert hij. „Hier, aan de muur.”
En soms gebeurt het dat een groep mannen op zondag bij de kerk staat en dingen roept als: „We hebben jullie niet nodig” en „Jullie moeten vertrekken.” Die boodschap heeft hij persoonlijk ook weleens naar zijn hoofd gekregen.
„Het komt niet vaak voor”, haast hij zich te zeggen. „Maar je moet wel een beetje moedig zijn, hier.” Het advies van de politie om buiten de wijk te gaan wonen, sloeg hij echter beslist in de wind. „We hebben een boodschap van hoop. We moeten een goede rol proberen te spelen in deze wijk.”
Hij klapt zijn laptop open en klikt een filmpje aan. „Kijk”, zegt hij. „Dit is ons Afrikaanse koor tijdens een dienst. En hier zing ik.” Mismoedig klinkt het allerminst, deze christelijke gemeenschap in het hart van Oud-Molenbeek. „Oh happy day/ When Jesus washed/ Washed my sins away.”
Ali Baba
Een van de weinige autochtone Belgen in de parochie is huisarts Pierre Hendrick. Hij kwam veertig jaar geleden in Oud-Molenbeek wonen en werken. „Van die jaren heb ik de meeste hier gewoond”, zegt hij in zijn praktijk. „Maar voor de kinderen was het niet optimaal.” Dus reed ten lange leste toch de verhuiswagen voor.
De keuze om in Sint-Jans-Molenbeek arts te worden was een heel bewuste. Hij wilde er komen werken om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de gezondheidssituatie. Die was in Molenbeek en soortgelijke plaatsen vele malen slechter dan in de rest van België.
Of er op dat vlak in veertig jaar veel is veranderd? „O ja, er is veel verbeterd. Maar nog altijd komen mensen uit buurten als deze fors achterop.”
De Sint-Jan van Molenbeek heeft hij intussen nooit vol gezien. „De groep kerkgangers is al die tijd klein geweest. In de begintijd kwam een groot deel van de kerkgangers uit Italië, Portugal en Spanje. Nu zijn het veel Afrikanen.” De Zuid-Europeanen zijn opgeklommen op de sociale ladder en zijn uit de plaats vertrokken. Het is een patroon dat zich voortdurend herhaald in Sint-Jans-Molenbeek; de onderkant van de samenleving blijft achter.
Op de vraag of Hendrick het negatieve beeld van Molenbeek terecht vindt, valt een lange stilte. „Het is wel begrijpelijk”, zegt hij dan. „Dit is toch een beetje de werkplek van Ali Baba en zijn rovers. Maar tegelijk: het gaat om zo’n 2 tot 3 procent van de bevolking. Iedereen in de buurt lijdt daar echter onder en dat is niet aangenaam. Denk maar eens aan jongeren die werk zoeken. Nou, vergeet het maar, als je uit Molenbeek komt.”
„Ik hoop dat de christelijke gemeenschap hier present zal blijven”, zegt hij. „Wat mij betreft hoeft ze niet te domineren. Maar het is goed voor de diversiteit en voor het bevorderen van onderling respect.”
Of hij hoop heeft voor de toekomst van de christelijke gemeenschap in de plaats? Hij lacht. Hij vindt het meer een vraag voor een priester.
Migrantenkerken
Molenbeek kent geen protestantse gemeente van traditioneel-kerkelijke snit, maar dat wil niet zeggen dat protestantse kerken afwezig zijn. Een website met alle evangelische kerken van België meldt dat er in Sint-Jans-Molenbeek maar liefst twintig gemeenten zijn: een bonte mengeling van pinkstergroepen, Rwandese, Nigeriaanse en Congolese gemeenschappen en Romakerken.
Toch vertekent deze lange lijst het beeld enigszins. De Zeeuwse evangelist Jan Janse hoort samen met zijn vrouw bij een van de kerken, maar vertelt dat zij de enigen in de gemeente zijn die in Molenbeek zelf wonen. „De meeste leden wonen in aangrenzende buurten als Anderlecht”, zegt hij op de zolderverdieping waar hij woont aan de hoofdstraat van de plaats: de Steenweg op Gent.
De meeste gemeenten op de lijst kent Janse niet, maar hij denkt dat het vaak om kleine groepen gaan. Zijn eigen baptistengemeente behoort met zo’n 100 leden tot de grotere gemeenschappen. In het gebouw van de kerk komen op zondag nog zo’n drie kleinere groepen samen.
Een van de weinige protestantse gemeenten in Oud-Molenbeek is de Greater Love Assembly, net achter de kerk van Sint-Jan. „We hebben soms meer kerkgangers dan de katholieken”, lacht de van origine Nigeriaanse voorganger Maxwell Motuanya.
Motuanya woont inmiddels zo’n elf jaar in Molenbeek en stichtte de gemeente twee jaar geleden. „Dat is wat God me vroeg om te doen”, zegt hij, als hij na een lange werkdag als schoonmaker aanschuift in een cafeetje.
Op zondag zit er in zijn kerk een bont gezelschap van meest Afrikaanse christenen. De meesten van hen komen echter van buiten Molenbeek. Motuanya rekent voor dat zo’n vijf eenheden in zijn gemeente in Molenbeek zelf wonen, zijn eigen gezin meegerekend.
Problemen met zijn medewijkbewoners heeft hij weinig. „Ja, ik liep een keer op een zondag met een Bijbel onder mijn arm naar de kerk toen iemand vroeg wat ik daarmee deed in deze wijk. Maar verder ondervind ik weinig hinder en bang ben ik al helemaal niet. We staan onder bescherming van God. Zolang Hij wil dat ik hier woon, is het goed.”
De buren klagen op zondag hooguit een keer als zijn gemeente te lang en te luid zingt. „Maar dat snap ik wel een beetje”, lacht hij. „Je had eigenlijk op een zondag moeten komen.”
Hij probeert in zijn gedrag „de liefde van God uit te stralen.” „God kan de mensen hier veranderen. Natuurlijk kan Hij dat. En ik kan vriendelijk zijn.”
Dit is het eerste deel van een tweeluik over Sint-Jans-Molenbeek. Deel 2: een interview met antrolopoog en wijkbewoner prof. Johan Leman.
Sint-Jans-Molenbeek
Sint-Jans-Molenbeek is een gemeente met zo’n 100.000 inwoners en functioneert feitelijk als een wijk van Brussel. In de gemeente wonen veel migranten, met name uit Marokko, maar in toenemende mate ook uit Afrikaanse landen. In het centrum, Oud-Molenbeek, is het percentage migranten het hoogst; de meeste autochtone Belgen van Molenbeek wonen in de buitenwijken.
Sint-Jans-Molenbeek bestond al in de middeleeuwen en bleef lange tijd een klein dorp: in 1800 woonden er zo’n 1400 mensen. Door de opening van het kanaal van Charleroi in 1832 kwam de industrie in de plaats op. Kort na de Eerste Wereldoorlog telde de plaats daardoor al zo’n 72.300 inwoners. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de stroom migranten op gang.