Het zwerversleven van schaapherder Christien Mouw
In haar vroege jeugd dwaalde Christien Mouw in haar eentje langs de baai van Manokwari, in Nieuw-Guinea. Nu trekt ze alweer jaren met een kudde schapen over de heide van Elspeet en Vierhouten. „Zwerven is misschien wel het meest kenmerkende in mijn leven.”
Naast het huisje aan de Elspeetse Schapendrift ligt een akker, daarachter begint het bos. In de woonkeuken hangt de geur van honden, rond de truien op de stoelleuningen die van het veld. Het bovenste deel van de buitendeur staat altijd open, zodat Christien Mouw ook als ze binnen zit het vrije veld in kan kijken. „Een huis is voor mij een noodzakelijk kwaad”, lacht ze, terwijl ze water giet in de koffiefilter op een emaillen potje uit grootmoeders tijd.
Het liefst was ze in Nieuw-Guinea gebleven, waar haar vader als zendingsonderwijzer werkte. „We leefden er net als de Papoea’s, in een hut aan de baai van Manokwari. Daar zocht ik naar de matabia, het steentje dat de turbanschelp maakt om zijn huisje af te sluiten. De enige twee andere Nederlanders in het gebied waren pater Roodsant en de Joodse landmeter Gottschalk. Roodsant was de boezemvriend van mijn ouders.”
Terwijl die overtuigd protestants waren.
„Als je tussen koppensnellers woont, vallen dergelijke verschillen weg. Dan houd je het eenvoudige Evangelie over. Pater Roodsant was een bescheiden, gelovige man met hetzelfde vertrouwen als mijn ouders. Ik heb bij die mensen nooit angst gezien. Ze hebben ook nooit geprobeerd de cultuur van de Papoea’s te veranderen. Hun enige doel was die mensen te bevrijden van het heidendom door hun het Evangelie van Jezus te verkondigen. Het scheelde ze niks dat de Papoea’s stonken als bokken omdat ze zich niet wasten. Die geur kan ik me nog steeds herinneren. Ik groeide ermee op. Twee jaar geleden kreeg ik het verzoek om deel te nemen aan een boottocht vanuit Duitsland voor kinderen van zendelingen die op Papoea-Nieuw-Guinea hadden gewerkt. Er waren ook Papoea’s bij. Sommigen hadden mijn ouders gekend. Huilend omhelsden ze me. Ze roken nog net als vroeger. Heerlijk!”
Hoe ervoer u destijds de terugkeer naar Nederland?
„Mijn ouders móésten terug, vanwege een ernstige tropenziekte. Als pater Roodsant ze niet in het vliegtuig had geduwd, waren ze daar gestorven en was ik waarschijnlijk met een Papoea getrouwd. Bij die mensen voelde ik me thuis. We kwamen in Zoutelande terecht. Daar bleef ik in bomen klimmen en zette ik het zwerven voort, samen met strandjutters. Een verwilderd kind, zouden ze hier zeggen. Met andere jongeren van de kerk maakte ik op het strand soms een kampvuur. Als we samen christelijke liederen zongen, voelde ik me weer aan de baai van Manokwari. Mijn vader vertelde daar op zondag in de openlucht over de Heere Jezus. De Papoea’s speelden op hun instrumenten de liederen die ze van mijn ouders hadden geleerd.
Mijn slaapkamertje in Zoutelande hing vol vissersnetten met schelpen, gedroogde zeesterren en inktvisruggen erin. De muren had ik beschilderd. Mijn man Cos zei altijd zo mooi: „Je kinderjaren zijn bepalend voor de rest van je leven.” Nieuw-Guinea heeft me nooit losgelaten. Een berg noemen ze daar een ”tjot”. Dat woord gebruik ik nog steeds als ik met de schapen over een heuvel trek. Ook het licht van de ondergaande zon op de roodbruine stammen van de vliegdennen herinnert me elke dag aan Nieuw-Guinea.”
Waardoor kwam u in Elspeet terecht?
„Van Zeeland verhuisden we naar Apeldoorn. Ik wilde naar de bosbouwschool, maar daar waren meisjes niet welkom. Daarom besloot ik kunstschilder te worden, net als mijn vrijgezelle oudooms Ab en Herman Donkelaar. Dat zag mijn vader niet zitten. Een maand of drie heb ik in de verpleging gezeten, maar daar was ik totaal ongeschikt voor. Alle ellende nam ik mee naar huis. Op advies van mijn vader ben ik naar De Driestar gegaan. Daar heb ik een superleuke tijd gehad. De docenten waren sterke persoonlijkheden die me de ruimte gaven om mezelf te blijven. Soms hield ik het binnen niet meer uit. Dan ging ik door het polderland achter Gouda fietsen. Tijdens de opleiding begon ik al met lesgeven op de hervormde school in Elspeet, waar mijn vader zo nu en dan inviel.”
Wat trok u in dit dorp?
„De oorspronkelijkheid van de bevolking en het oer van deze omgeving. Als ik door het bos trek, ruik ik soms de zware lucht van zwijnen die net tussen de bomen zijn verdwenen. Met een beetje fantasie zie je de neanderthalers lopen.
De Elspeters leefden destijds afgezonderd van de wereld, binnen hun kerkelijke clan en met hun eigen stammenstrijd. Als er problemen waren, handelden ze de zaken onder elkaar af. De vrouwen droegen lange zwarte rokken en gebreide kousen, prachtig! Als ik bij ouders op huisbezoek kwam, kreeg ik verse melk met het schuim er nog op. Of een bessenjenevertje. Op de kachel stond een kip te sudderen. Ik kon altijd mee-eten, net als vroeger bij mijn vriendinnetjes in de kampong.”
En dan trouwt u met de excentrieke schaapherder Cos Mouw.
„Ja, soort zoekt soort. Ik zwierf en hij zwierf. Op De Driestar zaten heel aardige jongens die belangstelling voor me toonden. Ik heb nog oude liefdesbrieven liggen, maar ik wilde vrij blijven. Tot ik Cos ontmoette. Ja, waarom? De dingen in het leven die je niet kunt uitleggen, zijn het mooist. „Gode zij dank”, zouden mijn ouders zeggen. En dan zeiden ze er zo mooi bij: „met eerbied gesproken.” Ik denk dat ik voor Cos viel door het pure. Hij trok zich van niemand wat aan en ging zijn eigen weg, als een schaapherder pur sang, tot zijn laatste snik. Het rare was dat ik al schapen schilderde voordat ik Cos leerde kennen, net als mijn oudooms. Ik heb geen dag aan het herdersleven hoeven wennen.”
Het zal weleens geknetterd hebben onder dit dak, met twee zulke eigenzinnige mensen.
„Cos zou zeggen: „Een herder móét eigenwijs zijn, want in het vrije veld kun je niemand om raad vragen.” Het maakte mij niet uit als hij tegen me tekeerging. Dat hoorde bij hem. Ik kan heel slecht tegen onoprechtheid. De Bijbel zegt, je begrijpt al waar ik naartoe wil: „Kijk uit voor wolven in schaapskleren.” Cos was zichzelf.”
Wat betekende zijn wegvallen voor u, eind vorig jaar?
„Cos is niet weggevallen. Jezus zegt van mensen die in Hem geloven: „Ze leven, al zijn ze gestorven.” In het ziekenhuis heeft de Heer Zich aan Cos geopenbaard. Daarvan getuigde hij aan alle Elspeters die hem bezochten. Met stralende ogen zat hij in zijn bed. Daar denk ik nog elke dag aan. Hij is hier niet meer, maar blijft met mij verweven. Voor mijn gevoel loopt hij naast me als ik over de hei trek. De rijkdom van het geloof ligt in de onzichtbare dingen.”
Hoe beleeft u de natuur waar u dagelijks doorheen trekt?
„Als Gods schepping. In het geruis van de bomen, hoor ik Zijn adem. God spreekt in de eerste plaats door de natuur. Dat voelden ook de Papoea’s aan, al aanbaden ze niet de ware God. Daarom is het zo erg dat de westerse mensen zijn weg gegroeid van de natuur. Dan dwaal je ook van God af, en heb je geen houvast meer. Over het hoe van de schepping heb ik me nooit druk gemaakt. Waarom zou de Schepper tegen mij verantwoording moeten afleggen? Ik geloof de woorden van God zoals Hij die heeft laten opschrijven in de Bijbel. De mensheid wil tegenwoordig alles verklaren, maar daarmee haal je het wonder weg. Daarom wilde ik vroeger niet leren hoe de golfslag werkt.”
In de kerk zien ze u niet veel. Hoe komt dat?
„Omdat ik op zondag de schapen heb. De meeste kerkmensen doen met de godsdienst hetzelfde als met de natuur. Ze maken er een apart vakje van. De godsdienst is voor de kerk, op zondag, en naar de natuur gaan ze alleen met mooi weer. Dat geeft een gespleten leven. Er is geen echt contact: met God niet en met de natuur niet. Het mooie van Nieuw-Guinea vond ik de verbinding van die twee. Op zondag hielden we buiten dienst. Als ik in een nette jurk en met nylonkousen in een kerk ga zitten, krijg ik het Spaans benauwd.”
Wat ontvangt u in de natuur wat u in de kerk niet vindt?
„Vrede. En eenvoud. Als ik met mijn schaapjes over de heide dwaal, word ik bepaald bij wat er in de Bijbel staat. Gods stok en staf vertroosten mij. Vennetjes herinneren me aan de wateren der rust. Een vlucht wilde ganzen die naar warmere oorden trekt, vóórdat het hier gaat vriezen, leert me dat we hier maar tijdelijk zijn. Ik gun de mensen hun kasten van huizen en chique auto’s, maar past dat bij een leven van nomaden?
Het eenvoudige Evangelie, zoals ik dat van mijn vader in Nieuw-Guinea hoorde, is altijd deel van mij blijven uitmaken. We moeten worden als een kind om het Koninkrijk Gods in te gaan. Ik stel God niet over van alles en nog wat vragen, maar vertrouw op Hem als mijn Vader. De tijd die wordt besteed aan theologische discussies kan beter worden gebruikt om het Evangelie te vertellen aan iemand die nog niet gelooft. Volgens mij heeft de Heer daar meer belang bij. We zijn geschapen om God te prijzen, Hem te aanbidden en te genieten van de natuur die Hij ons heeft gegeven. Ik heb er eens een lied over gemaakt, met daarin de regels: „Hier zweeft Uw Geest, o Heer, hier woont U zelf. De aard’ als voetbank Heer, de lucht ’t gewelf”.”
Een van de psalmen zegt dat Gods Woord een nog heerlijker glans verspreidt dan de schepping.
„Maar Jezus is toch het vlees geworden Woord? Hij heeft de wet volbracht. In dat geloof leef ik, Hij is mijn houvast. In alles probeer ik met Hem te leven. Heb ik een moeilijke bevalling van een schaap, dan bid ik: „Heere Jezus, help mij.” Dan voel ik dat ik het niet alleen hoef te doen. Hij is de levende Heer.”
Knaagt op zondag nooit het gevoel dat u toch eigenlijk in de kerk zou moeten zitten?
„Nee, nooit! Ik denk dat het in de kerk aan me zou knagen dat ik bij mijn schapen moet zijn. Hou me ten goede, ik vind het prima dat er kerken zijn. Mijn hele familie gaat naar de kerk, zit op zangverenigingen, speelt op een orgel, maar aan mij is dat niet besteed. Het zwerven is voor mij een levensvoorwaarde.”
Het hele wereldgebeuren gaat wat langs u heen?
„Min of meer wel, dat geef ik toe, maar het laat me niet koud. Die aanslagen vind ik verschrikkelijk. Het begin van alle kwaad is onverdraagzaamheid. Die eigenschap ligt heel dicht bij egoïsme, eigenbelang en hoogmoed. Wanneer je als klein mens voor God wilt spelen, ga je onderscheid maken en heb je alleen nog maar oog voor je eigen clubje. Met dat soort mensen wil ik niets te maken hebben. Ze weiden zichzelf en niet hun naaste. Jezus was dienstbaar. Laten we bruggen slaan en elkaar omarmen.”
U bent dit jaar 65 geworden, hoelang blijft u nog zwerven?
„Dat weet ik niet. Ik raap het manna voor een dag en denk nooit aan morgen. Mijn verlangen is om met de schaapjes over de Elspeter heidevelden te kunnen blijven dolen, maar ik wil de Heer niet mijn wil voorschrijven. Zijn plan met dit schaapje is voor mij verborgen. Elke dag die ik krijg, is toegift.”
Levensloop Christien Mouw
Christien Mouw-Dubbeldam (1950) kwam ter wereld in Schoonhoven. Van 1952 tot 1958 woonde ze in Nieuw-Guinea. Na afronding van de middelbare meisjesschool volgde ze de opleiding tot onderwijzeres aan De Driestar in Gouda. Ze was enkele jaren onderwijzeres in Elspeet, waar ze in 1975 in het huwelijk trad met schaapherder Cos Mouw. Daardoor werd ook zij schaapherder. Ze werkt mee aan de rubriek Groen van het RD en heeft een column in De Veluwenaar, de weblog van de Jac. Gazenbeekstichting. Er verschenen ook enkele boekjes van haar hand. Christien Mouw is sinds eind 2014 weduwe; ze heeft één zoon.