„Voor de staat zijn de kerken een betrouwbare partner”
De islamitische hoofddoek leidt in Duitsland al ruim een halfjaar tot verhitte discussies. Zelfs bondspresident Johannes Rau laat zich niet onbetuigd.
Oorzaak van het debat is niet de discussie in Frankrijk, ook al wordt die in Duitsland op de voet gevolgd. Onze oosterburen hebben hun eigen kopzorgen over de lap stof. Het begon allemaal vijf jaar geleden toen een Duitse lerares van Afghaanse afkomst in de christelijke deelstaat Baden-Württemberg verklaarde voortaan met een hoofddoek op te willen lesgeven. Dat kon ze vergeten, aldus de onderwijsautoriteiten. De islamitische lerares, Fereshta Ludin, nam hier geen genoegen mee en zocht het hogerop.
Afgelopen zomer stond de lerares voor het constitutioneel hof in Karlsruhe. Het hof oordeelde dat de deelstaat Baden-Württemberg de vrouw de baan niet mocht weigeren. De deelstaat had Fereshta Ludins grondrecht van godsdienstvrijheid aangetast. Geloofsovertuiging mag volgens de grondwet geen rol spelen bij sollicitaties voor openbare functies, aldus het hof.
Maar mocht Ludin als lerares een hoofddoekje dragen? Daar sprak het hof zich niet over uit. Omdat onderwijs en cultuur onder de deelstaten vallen, moeten die daarover beslissen.
De bal ligt nu bij de deelstaten. Acht conservatieve deelstaten, waaronder Beieren, bereiden wetten voor om de hoofddoekjes uit de scholen te verwijderen. Een storm van kritiek stak op toen bondspresident Rau begin januari reageerde: „Geen hoofddoekje? Dan ook geen crucifix en habijt.” Hermann E. J. Kalinna kan de uitspraak van Rau wel plaatsen. „Rau is evangelisch. Die zijn van huis uit zeer terughoudend wat religieuze symbolen betreft”, aldus de lutheraan Kalinna.
Na zijn ongelukkige uitspraak haastte Rau zich om te zeggen dat hij verkeerd was begrepen. Hij voerde een pleidooi voor het toestaan van het hoofddoekje met het oog op de vrijheid van godsdienst. „Het typische standpunt van SPD en Groenen”, concludeert Kalinna kort en bondig.
Kalinna, ”Oberkirchenrat” in ruste, vindt dat kruisen in Beierse klaslokalen moeten blijven hangen. „Zelf zie ik als protestant daar niets in, maar dat behoort nu eenmaal tot onze geschiedenis. De verschillende godsdiensten hebben in Duitsland moeizaam geleerd met elkaar samen te leven in een kader waarin kerk en staat hun eigen positie hebben.”
Die lessen zijn geleerd tijdens de godsdienstoorlogen van de zestiende en de zeventiende eeuw. Kalinna: „Bij de vrede van Augsburg van 1555 en de vrede van Münster van 1648 werd bepaald dat op godsdienstig terrein de ene vorst de andere niet kon overstemmen. Wij bereikten een redelijk stabiel machtsevenwicht tussen protestanten en rooms-katholieken. De rol van de kerken op staatkundig terrein was beperkt, maar waardevol. In Frankrijk had je in de ogen van velen een te machtige rooms-katholieke kerk, wat leidde tot een sterk anticlericalisme en uiteindelijk in 1905 tot een strikte scheiding van kerk en staat.”
Toen in 1917 de Russische Revolutie uitbrak en de Sovjets het Franse model overnamen en radicaliseerden, schrok men heftig in Duitsland. ”Oberkirchenrat” Kalinna: „Er is toen in 1919 een scheiding van kerk en staat doorgevoerd, waarbij men de publieke rol van de kerken handhaafde. Wij noemen dat een ”hinkende” scheiding van kerk en staat.”
De rol van de kerken nam in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog toe. „Hoe medeschuldig de kerken ook zijn geweest aan de opkomst van het nationaal-socialisme, het waren de enige instellingen die nog intact waren en als aanspreekpunt voor de geallieerden konden dienen. Dus bekommerden de kerken zich over de vluchtelingen en vormden ze het eerste ministerie van Sociale Zaken. Met de stichting van de Bondsrepubliek in 1949 gingen ze weer functioneren zoals ten tijde van de republiek van Weimar”, aldus Kalinna.
Dit houdt in dat de kerken een stevige rol vervullen in het maatschappelijke leven: rooms-katholieken en protestanten krijgen subsidies en kerken praten mee in talloze maatschappelijke organisaties. Als de Bondsdag in debat is over de schadeloosstelling van dwangarbeiders, nemen de kerken een standpunt in. In Bad Godesberg, waar Kalinna woont, is het ziekenhuis evangelisch. Verderop in Bonn zijn vier ziekenhuizen, alle vier evangelisch. „Voor de staat zijn de kerken een betrouwbare partner”, stelt de Duitser vast.
In deze voor Duitsers vertrouwde constellatie zoeken de moslims, dertig jaar geleden als gastarbeiders gekomen, hun plaats. Kalinna is daar bezorgd over. „De moslim kent geen lange geschiedenis van scheiding tussen kerk en staat. Het geheim van de christelijke cultuur is juist die scheiding, in welke vorm dan ook. Dat ontbreekt bij de islam. Zij kennen de ”oemma”: de islamitische gemeenschap der gelovigen die nationale of culturele verbanden te boven gaat.”
Volgens Kalinna zijn de moslims eropuit de bestaande scheiding tussen kerk en staat in Duitsland teniet te doen. In dat licht beziet hij het hoofddoekje. „Het is een politiek signaal in een godsdienstige verpakking.”
Kalinna ziet Duitsland nog altijd als een christelijke natie. Hij hoopt dat het zo blijft, maar is er niet gerust op. Op een totale bevolking van 75 miljoen telt Duitsland 3,5 miljoen moslims. Inmiddels staan er 2500 moskeeën. Op ruim 50 kilometer afstand van Bad Godesberg, in Düren, schalt uit een luidspreker over de daken dat „er geen god is behalve Allah en dat Mohammed zijn gezant is.”
Ibrahim Mutlu geeft gehoor aan de oproep tot gebed. Hij weet dat er Duitsers zijn die zich ergeren aan de oproep, maar ligt daar niet wakker van. „Bidden hoort bij ons geloof, dus ook de oproep tot gebed”, stelt hij nuchter vast. De meeste islamitische gebedshuizen beperken zich tot één oproep per dag of één per week. „We hebben afspraken met onze buren gemaakt. Gelukkig doen ze hier in Düren niet moeilijk”, aldus Mutlu.
Düren heeft ruim 90.000 inwoners, 13.000 zijn moslim. Dat is zo ongeveer een op de zeven. Die verhouding steekt mager af bij die van de Berlijnse wijk Kreuzberg, waar 80 tot 90 procent van de bewoners moslim is. De Turken komen bijna stuk voor stuk uit Samsun in Noord-Turkije. Als er een kamer of een huis vrijkomt, zorgt de gemeenschap voor nieuwe aanvoer, uit Samsun.
Een van de islamitische voorgangers in Berlijn is imam Abu Saif. Hij roept zijn geloofsgenoten ertoe op zich af te zonderen van de wereld. Ze moeten „buiten de stad een terrein zoeken en daar moskee, markt, koranschool, werkplaatsen, keukens, bakkerij, slagerij en ziekenhuis opzetten.”
Eigenlijk is dat in Kreuzberg allemaal al voor elkaar. De noodzaak om Duits te leren is niet aanwezig. Iedereen redt zich hier met Turks. Het is slechts een van de redenen waarom de integratie niet vordert. „De Duitsers willen ons toch niet. Waarom zou ik me dan met hen ophouden?” aldus Niyazi Göle, die al twintig jaar in Berlijn woont en werkt.
De integratie maakt ook geen vooruitgang door de vele koranscholen. Meer dan 70.000 islamitische kinderen bezoeken die in Duitsland. De ouders willen dat de jeugd het islamitisch geloof wordt bijgebracht. Maar daar blijft het niet bij in de achterkamertjes van de koranscholen. Een intern stuk uit 1995 van het Islamitisch Centrum München: „De kinderen moeten door en door overtuigde moslims en ware strijders voor de islam worden. Alleen dan hebben we een kans de islamitische orde te herstellen.”
Zeker niet alle moslims gaan zo ver. Prof. dr. Faruk Sen bijvoorbeeld van het Centrum voor Turkije-studies in Essen is een van hen. Hij wil niet dat islamitische leraressen voor de klas een hoofddoek dragen. „Als het mag als lerares, dan mag het straks ook als rechter. Dat komt je onpartijdigheid in het geding.”
Wel zou Faruk Sen graag zien dat de islam naast de christelijke religies een rol in het openbare leven zou vervullen. „Een moeilijkheid is de verdeeldheid van de islamieten. Met wie moet de staat praten? Laat de staat zich richten tot de Ditib, de grootste Turks-islamitische organisatie in Duitsland, en daarmee afspraken maken.”
Het suikerfeest als vrije dag in Duitsland invoeren? Prof. dr. Faruk Sen: „Dat zou een goede daad zijn.”
Dit is het vijfde artikel in een serie over kerk en staat in Europa.