EU zoekt naar antwoord op terreurdreiging
Extra vergaderingen worden uitgeschreven en tal van voorstellen circuleren er. De Europese Unie discussieert opeens weer volop over terrorismebestrijding. De sfeer van vlak na 11 september 2001 is terug.
De dramatische gebeurtenissen in Madrid hebben iedereen wakker geschud. Met de toename van de zekerheid dat de bomexplosies in de treinen in de Spaanse hoofdstad het werk waren van al-Qaida, groeide het besef dat we ons geconfronteerd zien met een grensoverschrijdend probleem dat de EU in haar geheel aangaat en dat vraagt om een gemeenschappelijke benadering. Zoals de Duitse minister van Binnenlandse Zaken, Schily, het eerder deze week uitdrukte: „Het islamitisch extremisme vormt een bedreiging van een nieuwe dimensie voor ons allemaal in Europa.”
De burger bekruipt een gevoel van angst. De politiek in Brussel ontplooit in antwoord daarop volop activiteiten en probeert daadkracht te tonen. Zij onderkent de vijand die nu op het eigen continent heeft toegeslagen al langer. In de in december door de regeringsaanvoerders aanvaarde nota met een gezamenlijke strategie voor de buitenland- en veiligheidssector wordt het internationaal terrorisme aangemerkt als het belangrijkste huidige gevaar voor de Unie.
De reacties zijn vergelijkbaar met die van na 11 september 2001, toen de aanslagen in de VS werden gepleegd. Het overleg draait op volle toeren en van alle kanten zijn er ideeën te beluisteren over te nemen stappen.
Vandaag heeft de Europese Commissie aanbevelingen gepresenteerd. Morgen belegt Ierland, dat gedurende dit halfjaar het voorzitterschap van de EU bekleedt, een spoedzitting van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie. Maandag zijn hun collega’s van Buitenlandse Zaken bijeen. En volgende week donderdag en vrijdag ontmoeten de presidenten en premiers elkaar op hun gebruikelijke lentetop. Die zal vooral zijn gewijd aan de hervormingen die nodig zijn om de economie en onze mondiale concurrentiepositie te versterken, maar de actualiteit maakt het onvermijdelijk op de agenda ook plaats in te ruimen voor een gedachtewisseling over de oorlog tegen de terreur.
„We moeten onze veiligheidsstrategie grondig herzien”, meent voorzitter Prodi van de Commissie. We mogen op korte termijn echter geen wonderen verwachten. Voordat maatregelen operationeel zijn, is immers veel tijd verstreken.
Dat bewijst het zogeheten Europees aanhoudingsbevel, de regeling op grond waarvan de lidstaten zich onderling verplichten verdachten op te sporen en uit te leveren. Het was een van de voornaamste resultaten van alle beraadslagingen na de aanvallen van al-Qaida in New York en Washington. Een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, heeft deze wetgeving na tweeënhalf jaar nog steeds niet ingevoerd. Andere afspraken van destijds hebben betrekking op de bescherming van luchthavens en op het bevriezen van banktegoeden van misdaadorganisaties.
Waarschijnlijk scharen de staats- en regeringshoofden zich tijdens hun komende top in ieder geval achter een solidariteitsverklaring. Daarin beloven de 25 EU-leden van na de uitbreiding van 1 mei plechtig elkaar te zullen helpen in de situatie van een terroristische actie of de dreiging daarvan. De clausule kan fungeren als basis voor het verlenen van bijstand in alle denkbare vormen.
Desnoods wordt er tevens een extra post gecreëerd om de urgentie van de beoogde afstemming te benadrukken en om de aanpak van het vraagstuk een persoonlijk gezicht te geven. Voor elk probleem een functionaris: een onderonsje van de leiders van Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië mondde onlangs uit in de wens een soort supercommissaris aan te stellen die zich, tegen de achtergrond van de haperende groei van de welvaart, gaat bezighouden met de coördinatie van de economische inspanningen. Thans klinkt van sommige zijden het pleidooi om eveneens iemand te benoemen die alle zaken op het vlak van het antiterreurbeleid onder zijn beheer krijgt.
Het geweld in Madrid lijkt vooral een debat op gang te brengen over betere samenwerking tussen politie-, justitie- en inlichtingendiensten. We kennen reeds Europol en Eurojust. Beide zijn gevestigd in Den Haag. Zij hebben tot taak overkoepelend bezig te zijn voor de eerstgenoemde twee instanties uit de diverse lidstaten. Een gemeenschappelijke inlichtingenorganisatie, een Europese CIA, ontbreekt tot dusver. Met name de Belgische premier Verhofstadt oppert een dergelijk instituut nu dan maar in het leven te roepen.
Het enthousiasme voor dat plan is echter niet groot. Met alleen het creëren van weer een nieuw agentschap los je niets op, luidt de overheersende opvatting. Het kost sowieso al veel tijd alvorens dat concreet aan de slag kan. Probeer eerst maar eens het functioneren van de bestaande nationale eenheden te verbeteren. „Ik ben niet van de afdeling schone schijn”, zo verwoordde minister van Binnenlandse Zaken Remkes afgelopen maandag in Brussel de niet alleen bij hem levende scepsis.
Hij prefereert een praktische benadering. Naar zijn mening is vooral een cultuuromslag vereist, in die zin dat de mensen van de afzonderlijke diensten bij hun dagelijkse bezigheden uit zichzelf meer gegevens gaan uitwisselen met collega’s elders binnen de Unie. Te vaak werken zij langs elkaar heen. Dat verbaast overigens niet, want het delen van informatie staat op gespannen voet met de plicht tot geheimhouding die nu eenmaal verankerd ligt binnen zulke instellingen.
In de tweede helft van dit jaar, als Nederland EU-voorzitter is, berust de regie over het overleg op dit terrein bij de Haagse bewindsman. Dan mag hij proberen een bijdrage te leveren tot de door hem gewenste verandering.