Ode aan het alledaagse
Zeldzame schilderijen uit de 16e eeuw van Jeroen Bosch en Pieter Bruegel geven een inkijkje in het dagelijks leven van die tijd. Het is een wereld van ongelijke liefde, kwakzalvers, schaatsende burgers en feestende boeren.
Voor het eerst is tot en met 17 januari 2016 in Museum Boijmans Van Beuningen een tentoonstelling te zien over de 16e-eeuwse genreschilderkunst.
Hoogtepunt is de ”Hooiwagen-triptiek” die Jheronimus Bosch (postuum wordt hij vaak met Jeroen aangesproken) rond 1515 maakte. Nooit eerder leende het Prado in Madrid dit kwetsbare werk uit. Het drieluik staat centraal opgesteld in de tentoonstellingshal, die doet denken aan een geabstraheerd 16e-eeuws Hollands straatje. Op de achterzijde van de zijluiken van de triptiek is een wat verlopen man afgebeeld. Hij staat op het punt een bruggetje over te gaan. Met een stok houdt hij een magere hond op afstand. Op de achtergrond gebeurt er van alles: een man wordt aan de boom gebonden, een herder en een herderin dansen tussen de schapen op de muziek van een doedelzakspeler en in de verte is een menigte verzameld rondom een galg.
Lange tijd dacht men dat hier, net als bij een bijna identiek paneel van kleiner formaat, de verloren zoon te zien was, die met zijn erfenis op zak zijn eigen, verkeerd gekozen en zondige pad koos. Maar het is universeler: Bosch verbeeldt de mens die voor een keuze staat. De mens die, zo blijkt als de luiken opengaan, kiest voor hebzucht. Op het middenpaneel is een grote hooiwagen op wielen te zien. „Het hooi staat voor het verkeerde, het materiële. Alle mensen lopen die hooiwagen achterna, ook de paus, de keizer en het volk”, legt conservator Peter van der Coelen uit. „Er is er maar één die naar Christus kijkt, en dat is een engel.”
Keuzes maken
Op het linkerluik is de zondeval te zien: de schepping van Eva, de verleiding door de slang en de engel die Adam en Eva wegstuurt uit het paradijs. Van der Coelen: „Vervolgens komt het op de keuzes aan. Iedereen kiest ervoor om mee te gaan met de hooiwagen, maar men ziet niet dat de keuze voor het hooi rechtstreeks tot de hel leidt.” Dat klopt. Met vuur, rook en brandende gebouwen heeft Bosch op het rechterluik de hel verbeeld, met gruwelijke monsters en duivels die hij als geen ander bij elkaar wist te fantaseren.
Het is een van de vroegste voorbeelden van taferelen die uit het dagelijks leven zijn gegrepen: vrijende paartjes, een tandarts (of kwakzalver) die een patiënte onder handen neemt, een zigeunerin die de billen van een kindje schoonmaakt, een waarzegster die de hand leest van een vrouw en een dikke drinkende monnik. „Bosch geeft daarmee geen kritiek op de Rooms-Katholieke Kerk als instituut, maar wel op misstanden binnen die kerk”, aldus Van der Coelen. „Dergelijke kritiek is er gedurende de hele middeleeuwen geweest.” Bijvoorbeeld van Erasmus, die de felste kritiek op de kerk van zijn tijd niet onder stoelen of banken stak, maar zich daarvan toch niet wilde afscheiden. „Later zie je dat het soort alledaagse taferelen dat hier klein is afgebeeld als onderwerp voor een autonoom schilderij gaan fungeren. Er ontstaan dan schilderijen met alledaagse taferelen, los van de allegorie. De vraag is of de moraal een rol blijft spelen, of dat het daar los van komt te staan”, aldus Van der Coelen.
Ondergeschikt
Lucas van Leyden is zo’n kunstenaar die allerlei onderwerpen in grafiek en op paneel uitbeeldde. Anders dan Jeroen Bosch probeerde hij de religieuze lading in zijn werk te minimaliseren, of in ieder geval ondergeschikt te laten zijn aan het hoofdonderwerp. Dat de grens soms haarfijn is blijkt uit een gravure uit 1519. Te zien is een feestvierend gezelschap met minnekozende paren, waarvan de vrouw in het middelpunt voorzien is van een nimbus, een ‘lichtstraal’ rond haar hoofd die erop duidt dat ze een heilige is. Op de achtergrond is ze ook te zien, maar dan in een jachttafereel terwil ze een paard berijdt. De vrouw is Maria Magdalena, afgebeeld in haar wereldse leven voordat ze Christus leert kennen. Als de nimbus er niet was, zou de voorstelling profaan (dat is: niet-religieus maar wereldlijk) kunnen zijn.
Naast Bosch en Van Leyden geldt Quinten Massijs als een van de grote pioniers van de profane schilderkunst. Van hem is een beperkt aantal schilderijen bewaard gebleven. Uit zijn atelier komt ”De oude vrekken”, gemaakt omstreeks 1530. De karikaturen van de koppen die Massijs hier schildert, gaan rechtstreeks terug op tekeningen van Leonardo da Vinci. Da Vinci leefde nog en zijn tekeningen kwamen naar Antwerpen, waar Massijs werkte. Eerder in de kunstgeschiedenis zijn dergelijke koppen ook te zien, bijvoorbeeld bij bespottingen van Christus, maar Massijs schildert ze voor het eerst als op zichzelf staand onderwerp voor een schilderij. Duidelijk is dat geld de sleutelrol speelt in dit schilderij. De twee mannen links, met haakneuzen, puisten en flaporen, zijn bankiers of belastinginners. Ze hebben het beter voor elkaar dan de twee magere heren rechts, van wie er een zijn buidel ondersteboven houdt. De karikaturale weergave maakt duidelijk dat we hier eerder te maken hebben met woekeraars of geldwolven dan met integere bankmedewerkers. Dergelijke niet-religieuze voorstellingen zijn toonaangevend geweest voor schilders die na Massijs kwamen, waarvan de tentoonstelling ook fraaie voorbeelden laat zien. Aardig detail: in elke ruimte zijn vitrines ingericht met voorwerpen die destijds door de schilders gebruikt kunnen zijn; kruiken, glaswerk en kledingaccessoires.
Houten eetbord
De tentoonstelling eindigt met zes werken van een ander 16e-eeuws genie: Pieter Bruegel de Oude (niet te verwarren met ”de Jonge”, wiens werk veel minder belangrijk is voor de kunstgeschiedenis). Zijn boerenbruiloft kent bijna iedereen, al is het maar van de papieren placemats in het pannenkoekenhuis. Hier in Rotterdam hangt onder andere ”Het varken moet in het kot”, geschilderd op een houten eetbord (een zogenaamde teljoor) en is gedateerd op 1557. Een mollige boer wordt onder luid gejoel van omstanders een varkensstal ingeduwd. De schilder beeldt een 16e-eeuws spreekwoord uit: „Wie een varken heet moet in het kot.” Als iedereen je een varken noemt, hoor je in de stal thuis. Maar waarom wordt de boer als slachtoffer gezien? Te oordelen naar zijn weldoorvoede buik en de dikke beurs aan zijn riem lijkt het erop dat hij een dronkaard is wiens boze echtgenoot hem een laatste zetje geeft richting de varkens. Een eeuw later is het Jan Steen die dankbaar gebruikmaakt van dergelijke narratieve (verhalende) voorstellingen.
Invloed Reformatie
”De ontdekking van het dagelijks leven – Van Bosch tot Bruegel” is een mooie opstap naar de festiviteiten rond de vijfhonderdste sterfdag van Bosch, die in 2016 in Den Bosch herdacht wordt. Dan reist de ”Hooiwagen” uit Madrid naar het Noord-Brabants Museum, waar een grote Boschtentoonstelling komt. Maar het Boijmans is het Noord-Brabants Museum een slag voor. Met zijn kennis van 16e-eeuwse kunst weet het museum de genrekunst van Bosch in de context van zijn collega-schilders en navolgers te plaatsen.
De vraag die na de tentoonstelling blijft is waarom religieuze kunst in de Nederlanden vanaf de late middeleeuwen geleidelijk aan steeds meer concurrentie kreeg van de genreschilderkunst. Was het de Reformatie, waarmee kerkelijke opdrachtgevers wegvielen? Was de rijke burgerij het nieuwe publiek en kwam er zodoende vraag naar nieuwe onderwerpen? Feit is dat de weg die pioniers als Bosch, Van Leyden en Bruegel insloegen onomkeerbaar was en vele kunstenaars na hen het alledaagse leven hebben genomen tot onderwerp van hun schilderij.