Binnenland

Dorine Manson: Nieuwsgierig naar de rest van de wereld

Als kind wilde ze bosbeheerder worden, maar uiteindelijk koos ze voor de studie geschiedenis. Na een baan in het bedrijfsleven en bij de overheid staat Dorine Manson –getrouwd met een man uit Wales en moeder van twee zonen– sinds vijf jaar aan het roer van VluchtelingenWerk Nederland. „Een boegbeeldfunctie ligt mij.”

Michiel Bakker

9 October 2015 21:14Gewijzigd op 15 November 2020 22:27
Dorine Manson, directeur van VluchtelingenWerk Nederland. beeld Frank van Rossum
Dorine Manson, directeur van VluchtelingenWerk Nederland. beeld Frank van Rossum

Een Syrische vluchteling die op Schiphol zijn vrouw en kind in de armen sluit. Manson maakte het onlangs mee. Het is een van de momenten in haar werk die haar de afgelopen maanden „als moeder” het meest raakten, vertelt ze op haar werkkamer in het landelijk kantoor van VluchtelingenWerk Nederland in Amsterdam.

„Na een gevaarlijke reis over de Middellandse Zee was deze jonge Syrische man in Nederland gekomen. Hier maakte hij zich grote zorgen om zijn vrouw en hun een­jarige dochtertje, dat een longziekte heeft. Zij zaten regelmatig tijdens bombardementen in een schuilkelder in Aleppo. Ik ben trots op mijn vrijwilligers die erin geslaagd zijn de zaak van deze vluchteling –apotheker van beroep– boven op de stapel van de IND te krijgen, zodat hij na negen maanden met zijn gezin herenigd kon worden.”

Foto’s van vluchtelingen sieren de wanden van Mansons werkruimte. Het zijn mensen die met hulp van vrijwilligers van Vluchtelingen­Werk hun weg vonden in de samen­leving. Vanwege de grote instroom van asielzoekers –soms 3000 per week– beleeft de organisatie drukke tijden, maar Manson is er de vrouw niet naar om daar nerveus van te worden. Relativerend: „We hebben voor hetere vuren gestaan. Eind jaren negentig zaten er 84.000 mensen in de opvang, nu zijn het er 35.000.”

Manson werd geboren in IJsselmuiden, maar het grootste deel van haar jeugd bracht ze met haar twee oudere broers door in het Friese dorp Beetsterzwaag. „Toen ik drie jaar was, verhuisden mijn ouders –mijn vader was ingenieur, mijn moeder onderwijzeres– naar Friesland. Mijn moeder komt daar vandaan en mijn opa en oma woonden er ook. Voor mijn vader –hij is overleden– was die provincie niet onbekend. Hij kwam uit een Amsterdamse Joodse familie en had als kind op een Fries onderduikadres gezeten.”

In Beetsterzwaag bezocht Manson de openbare lagere school. In haar vrije tijd was ze druk met polsstokspringen en speelde ze in het bos. „Ik had als hobby planten identificeren. Op vakantie hield ik in een schriftje bij welke nieuwe soorten we tegenkwamen.”

Wat is het belangrijkste dat u van huis uit mee kreeg?

„Dat je voor jezelf moet zorgen en voor mensen in je omgeving. Ik leerde van jongs af aan op eigen benen te staan. Op de lagere school hadden we met een paar meiden ruzie. Een van de moeders kwam bij mijn moeder en zei: „We moeten het over onze dochters hebben.” „Nee hoor”, zei mijn moeder, „dat moeten ze zelf uitzoeken.” Dat heeft mij gevormd. Ik had al jong een sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Bij mijn tienerzonen zie ik dat nu ook.”

Uw vader komt uit een Joodse en uw moeder uit een protestantse familie. Wat gaven ze u op religieus gebied mee?

„Mijn moeder was vrijzinnig protestants. Mijn vader komt uit een Joodse familie, maar mijn oma had zich bekeerd tot het christendom en zich aangesloten bij de Vergadering van gelovigen. Dus mijn vader is niet Joods opgevoed, maar strengchristelijk. Rond zijn twintigste heeft hij zich van de Vergadering afgekeerd. Hij vond het wel belangrijk dat ik iets wist van het geloof en nam me regelmatig mee naar de hervormde kerk in Beetsterzwaag. Ook las hij veel voor uit de Bijbel. Ik ben nog steeds jaloers op zijn enorme Bijbelkennis.”

Leidde uw familiegeschiedenis tot een bijzondere belangstelling voor het Jodendom?

„Ik heb een grote interesse voor de Joodse cultuur en geschiedenis. Mijn vader deed aan stamboomonderzoek en ging terug tot 1400. Het beeld van mijn voorouders is heel divers. Boer, diamantair, loodgieter, handelaar. Ik heb ook veel verhalen meegekregen over de oorlog. Toen ik een jaar of achttien was, nam mijn vader ons mee naar Israël, onder meer naar het Holocaust­herdenkingscentrum Yad Vashem. Dat maakte indruk. We bezochten ook Bijbelse plaatsen. Bij het Meer van Tiberias barstte een groep Amerikanen in tranen uit, omdat dit de plek was waar Jezus op het water had gelopen. Dat blijft je bij.”

Kreeg het christelijk geloof voor u zelf ook betekenis?

„Nee, al vind ik een waarde als naastenliefde belangrijk. En tijdens vakanties in Frankrijk heb ik zo’n beetje alle kerken in dat land bezocht. Maar ik ben niet religieus. Mijn ouders lieten ons daarin volledig vrij: doe ermee wat je zelf nodig vindt.”

Als student ging u naar Rusland. Hoe ontstond die internationale belangstelling?

„Ik had als kind al een fascinatie voor Rusland. Mijn eerste werkstuk ging over Peter de Grote. Omdat ik nieuwsgierig was naar de rest van de wereld koos ik voor de studie geschiedenis. Iedereen zei: Dat is een opleiding voor werkloosheid, maar ik dacht: Dat zie ik dan wel weer. Ik was gefascineerd door films en literatuur uit Rusland. In het kader van mijn specialisatie Oost-Europa heb ik als bijvak Russisch gedaan. Eind 1989, begin 1990 –ten tijde van de Wende– woonde ik voor mijn afstudeeronderzoek in Moskou.”

Wat bleef u het meest bij van uw tijd in Rusland?

„Je kon nergens op rekenen. Ik ervoer daar wat het betekent als het elke dag de vraag is of er iets te koop is als je naar de winkel gaat. Soms deed de kachel het niet of was er geen water. Maar wat me het meest bijbleef, is de warmte van de mensen. Op straat waren ze terughoudend, want ze vertrouwden niet iedereen. Maar bij mensen thuis ervoer ik een gastvrijheid waar we in het Westen veel van kunnen leren. Intussen was ik ook heel naïef. Ik kreeg een keer een lift van een man aan wie ik van alles vertelde. Aan het eind vroeg ik: Wat doet u eigenlijk voor de kost? Hij zei: „Ik werk voor de geheime dienst.” Als buiten­lander werd je ook in die tijd nog in de gaten gehouden.”

Het viel niet mee om als historicus een baan te vinden.

„Dat heeft inderdaad een tijd geduurd. Intussen deed ik vrijwilligerswerk en volgde diverse postacademische opleidingen. Ik dacht weleens: Gaat het ooit nog lukken? De persoon die het heeft aangedurfd bij Price­waterhouseCoopers, een internationaal accountants- en belastingsadviseursbedrijf, een historica aan te nemen als consultant, ben ik daar nog steeds dankbaar voor. Ik kan me nu een beetje inleven in vluchtelingen die overtuigd zijn van hun talenten, maar moeilijk bij een bedrijf binnenkomen. Het doet me pijn als ik een Iraakse chirurg ontmoet die hier schoonmaker is.”

U trouwde met een man uit Wales. Welke mooie en lastige kanten levert zo’n inter­cultureel huwelijk op?

„De cultuurverschillen zijn vrij groot. Britten zijn gereserveerder en beleefder dan Nederlanders. Ze zullen nooit direct zeggen waar het op staat. In het begin vond ik dat lastig, ook in het contact met mijn schoonfamilie. Mijn man –ik leerde hem in Athene kennen tijdens een cursus voor mijn werk– ergert zich soms aan de brutaliteit en botheid van de Nederlanders. Hij is van plan ooit naar Wales terug te gaan.”

Lachend: „Ik weet niet of ik daar blij van word. Dat is een lastig punt: waar willen we samen oud worden? Ik vind het leuk om vier, vijf keer per jaar in Wales te komen. Ik geniet er van de rust, maar heb ook het gevoel dat ik heel ver terugga in de tijd.”

In 2010 ging u van de afdeling economische zaken bij de gemeente Amsterdam naar VluchtelingenWerk. Een grote stap?

„Zo heb ik dat niet ervaren. Voordat ik bij de gemeente Amsterdam kwam, werkte ik negen jaar in de consultancy. Die achtergrond hielp me bij de gemeente, want ik wist hoe bedrijven denken. Na acht jaar vroeg ik me af waar ik met mijn ervaring –in het bedrijfsleven én bij de overheid– iets zou kunnen toevoegen aan een organisatie.

Via een headhunter kwam VluchtelingenWerk op mijn pad. Een functie als boegbeeld ligt mij –dat was ik in Amsterdam ook– en inhoudelijk spreekt het werk me aan. Vluchtelingen zijn over het algemeen krachtige mensen die in een kwetsbare periode hulp van ons krijgen. Ik heb ook nu te maken met de politiek, alleen dan in Den Haag, waar we de belangen van vluchtelingen behartigen. En als het gaat om hun integratie op de arbeidsmarkt komt mijn ervaring in het bedrijfsleven van pas.”

Wat is uw grootste zorg in een tijd waarin wekelijks grote aantallen asielzoekers Neder­land binnenkomen?

„Het is belangrijk dat er voldoende draagvlak blijft voor het opvangen van vluchte­lingen in gemeenten. Toen ik vijf jaar geleden begon, was het klimaat –onder het eerste kabinet-Rutte, dat werd gedoogd door de PVV– guur. De afgelopen maanden zag je juist allerlei initiatieven om knuffels in te zamelen en asielzoekers in huis te nemen, maar dat beeld is inmiddels aan het kantelen. Blijven we als samenleving bereid om een beetje op te schuiven op het bankje voor mensen die recht hebben op bescherming? Daar ligt mijn grootste zorg.”

De tegenstelling tussen voor- en tegen­standers van een azc wordt scherper?

„Dat zie ik inderdaad gebeuren. Je hoort bij het ene kamp of bij het andere. Er is weinig ruimte voor nuances en het is lastig om een gesprek te voeren op basis van feiten.”

Critici stellen dat er onder de asielzoekers veel gelukszoekers zouden zijn die in hun eigen land geen gevaar lopen.

„Die mensen zijn er, maar zij worden er in de relatief snelle Nederlandse asielprocedure al gauw uit gefilterd. Het aantal asielzoekers dat een verblijfsvergunning krijgt, is relatief hoog. Ik denk dat veel gelukszoekers niet voor ons land kiezen, omdat ze weten dat hun aanvraag hier al binnen acht dagen wordt afgewezen.”

Begrijpt u mensen die zich door de komst van veel asielzoekers zorgen maken over een dreigende teloorgang van de Nederlandse cultuur?

„Ik begrijp mensen die zeggen: Kunnen we de hoeveelheid vluchtelingen wel aan? Kunnen ze succesvol integreren in Nederland? Halen we niet allemaal mensen binnen van wie we weten dat ze nooit uit de bijstand zullen komen? Dan zeg ik: VluchtelingenWerk staat er nu juist voor om hen wegwijs te maken in de samenleving, hen te helpen onze taal en gewoonten te leren. Velen willen graag zo snel mogelijk aan het werk, maar dat is enorm lastig doordat ze bijvoorbeeld opnieuw diploma’s moeten halen. De vraag is ook of we voor hen openstaan en hun talenten willen benutten.”

Sommigen vrezen de islamisering van Nederland.

„Die zorg deel ik niet. Ik heb veel contact met moslims en heb daarbij niet het idee dat er de hele tijd sprake is van een botsing van culturen. Veel moslims zijn vrede­lievend en hebben er geen moeite mee andere godsdiensten naast zich te dulden. Er zijn geen aanwijzingen dat er terroristen en aanhangers van IS onder de asielzoekers zitten. Veel moslims zijn juist gevlucht voor deze extremisten. Angst voor vluchtelingen kun je alleen wegnemen door ervoor te zorgen dat mensen hen persoonlijk ontmoeten. Maar dan moeten ze daar wel voor openstaan en bereid zijn hun mening bij te stellen.”


Levensloop Dorine Manson

Dorine Manson (1966) groeide op in het Friese dorp Beetsterzwaag. Na haar studie geschiedenis in Groningen werkte ze van 1993 tot 2002 bij Pricewaterhouse­Coopers als consultant en manager subsidieadviseurs. Sinds 2002 was Manson bij de gemeente Amsterdam directeur economische zaken en vanaf 2010 projectleider onderzoek naar de wenselijkheid van een verzelf­standigde haven.

In september 2010 trad ze aan als directeur van VluchtelingenWerk Nederland, een organisatie met 550 betaalde medewerkers en ruim 7000 vrijwilligers.

Dorine Manson woont in Amsterdam. Ze is getrouwd en moeder van twee zonen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer