Buitenland

Gehandicapten in Afrika: uitgespuugd, want verlamd

Henry Nyombi was 12 jaar toen een pick-up hem aanreed, midden op staat in Kampala. Het incident was voor velen het teken dat de ‘kleine goden’ hem niet langer gunstig gezind waren. „Twee jaar lang zag ik bijna niemand.”

Mark Wallet

23 September 2015 22:02Gewijzigd op 15 November 2020 22:01
In ontwikkelingsprogramma’s vallen mensen met een beperking nog vaak buiten de boot. beeld Science Photo Library
In ontwikkelingsprogramma’s vallen mensen met een beperking nog vaak buiten de boot. beeld Science Photo Library

Henry was een gewone Ugandese schooljongen, veertien jaar geleden. Hij woonde in een voorstad van Kampala, in een gezin met zeven kinderen, en hield van voetbal. Hij hoorde bij de besten van het team.

Totdat hij op een ochtend met een groep andere schoolkinderen een drukke straat in de hoofdstad Kampala overstak. Een automobilist zag hem over het hoofd en velde Henry. Hij raakte zwaargewond aan zijn benen. In het ziekenhuis kreeg hij aanvankelijk nog veel bezoek. „Mijn vrienden informeerden of ik snel weer mee kon doen met de voetbalcompetities”, vertelt Nyombi.

Maar voetballen zou hij nooit meer kunnen. Nyombi kreeg van de artsen te horen dat hij verlamd was geraakt. En toen was hij niet langer een gewone schooljongen. Hij merkte het doordat er niemand meer bij hem op bezoek kwam. Na een lang verblijf in het ziekenhuis droeg zijn moeder hem in haar armen naar huis. „Alsof ik weer een baby was.”

Nyombi was blij dat hij eindelijk naar huis mocht, maar daar brak voor zijn familie een zware tijd aan. Zijn moeder stond er thuis alleen voor, omdat zijn vader was overleden. Maar het ergste was dat het gezin nog verder geïsoleerd raakte. „Het werd volkomen stil om ons heen. Niemand vroeg meer naar ons. Zelfs de buren niet.”

Voor de meeste mensen was duidelijk dat Nyombi de vloek van de goden of de voorouders op zich had geladen en daarom verlamd was geraakt. Die gedachten leefden zelfs binnen de bredere familie. „Ik denk dat niet meer dan 2 procent van onze familie ons nog wilde zien.” Ook zijn broers en zussen maakten een moeilijke tijd door. „De kinderen in de wijk wilden niet meer met hen spelen omdat ik hun broer was.”

Zijn moeder was niet bang dat er goden of voorouders boos waren. „Zodra iets dergelijks jezelf overkomt of heel dichtbij komt, denk je niet meer zo”, zegt hij. „Mijn moeder wist dat het door een verkeersongeluk kwam. En daarmee was het voor haar klaar.”

Geïsoleerd

Nyombi kwam twee jaar lang bijna niet buiten. „Mijn moeder durfde nauwelijks nog met me over straat. Als ik voor controles naar het ziekenhuis moest, vertrokken we ’s morgens vroeg in het donker, om na zonsondergang pas terug te keren. We wilden zo min mogelijk mensen tegenkomen.” Zijn moeder droeg hem, want in het openbaar vervoer was hij niet welkom. „Toen ik toch een keer in een busje mocht, stapten de overige passagiers direct uit.”

Na twee jaar kwam er voor het eerst bezoek: een non, die als mediator voor het Liliane Fonds werkte. „Ze had over mij gehoord en luisterde naar mijn verhaal. Ze was vriendelijk en begripsvol. Ik was zo blij met haar bezoek. Ze regelde een rolstoel voor me.”

Die rolstoel stond voor Nyombi symbool voor hoop. „Ik kon weer naar buiten, onder de mensen zijn. Ik had twee jaar lang alleen maar met mijn moeder en broers en zussen gepraat.” De rolstoel maakte het ook mogelijk om weer te denken aan het bezoeken van een school. „Mijn moeder zei altijd tegen me: Je hebt je benen verloren, maar niet je hoofd. Gebruik dat! Daar ligt je kracht.”

De zoektocht naar een school werd echter een ramp. Niet minder dan 32 scholen wezen hem af. Eén school accepteerde Nyombi uiteindelijk. De hoofdonderwijzer daarvan was een oude vriend van zijn vader en hij voelde zich daarom verplicht hem op te nemen. Maar al snel bleek dat dit niet betekende dat iemand er ook maar een vinger naar hem uitstak.

Zijn moeder bracht Nyombi op een avond voor het eerst naar school, zodat hij de avondbijeenkomst kon meemaken. Hij herinnert zich nog goed hoe andere leerlingen ten minste een meter achteruitweken en hem aanstaarden. „Alsof ik een bijzonder dier was.” Na afloop nam niemand hem mee naar de slaapzalen, die op een bovenverdieping gelegen waren. Urenlang zat hij alleen in zijn rolstoel beneden. Uiteindelijk kwam er een conciërge met de hoofdonderwijzer naar hem toe. „Sta je hier nog steeds?” vroeg die.

Overgeslagen

Het was het begin van een nieuwe beproeving. Nyombi kwam op de school voor allerlei moeilijkheden te staan. Hoe moest hij bijvoorbeeld naar het toilet? Op 1600 jongens was er één toiletgroep, die bepaald niet berekend was op rolstoelrijders. „Ik besloot nog maar één keer per dag te eten en zo min mogelijk te drinken, om het toilet zo veel mogelijk te mijden. Ik probeerde er ’s ochtend voor dag en dauw heen te gaan.”

De leraren op school deden niets om Nyombi tegemoet te komen, integendeel. Hij zat standaard achter in de klas. „Ze wilden niet met me in contact komen”, zegt hij. „Als ik een antwoord op een vraag wist en mijn hand opstak, sloegen ze me stelselmatig over.”

De eerste twee weken waren het zwaarst. In de derde week kwam er een jongen na hem toe die vertelde dat zijn zus ook verlamd was. „Ik zal je helpen”, zei hij. Hij duwde Nyombi naar de lokalen en de slaapzaal.

De jongen maakte zichzelf er kwetsbaar mee. Op een dag stortte het van de regen en had Nyombi moeite met zijn rolstoel vooruit te komen doordat het terrein in een modderpoel was veranderd. Zijn vriend probeerde hem te duwen, maar het gevolg was dat ze te laat in de les kwamen. „Mijn makker kreeg toen voor mijn ogen een ongenadige afranseling. Hij rolde door de modder van de pijn. „En nu de klas weer in”, zei de leraar. Maar hij was helemaal vies. Ik werd intussen volkomen genegeerd. Vreselijk vond ik het.”

„Na dat incident”, zegt Nyombi, „gaf ik het bijna op. Ik speelde met het idee zelfmoord te plegen. De jongen bleef me echter helpen, hoewel hij het heimelijker deed. We gingen heel vroeg naar de klas, en als laatsten weer terug.”

De contacten met leerlingen werden in de loop van de tijd steeds beter, maar de leraren bleven Nyombi stelselmatig uitsluiten. „Ik kreeg in al die jaren nooit het woord in de klas, maar leverde wel goede papers in. Die spraken voor mij.”

Twee maanden na de examens belde de hoofdonderwijzer Nyombi op om te vertellen dat hij bij de besten van de school hoorde. „Toen veranderde er een heleboel. Er kwam een groot afscheidsfeest op school en alle leraren kwamen me feliciteren. Ik kreeg toegang tot de studie rechten. Helaas heeft mijn moeder het allemaal niet meer kunnen meemaken. Zij is nog tijdens mijn schooltijd overleden.”

Kerken

Na zijn rechtenstudie besloot Nyombi zich in te zetten voor lotgenoten. Hij is nu voorzitter van de Nationale Bond van Gehandicapten in Uganda (Nudipu), waar hij zich hard maakt voor gelijke rechten van gehandicapten in de maatschappij.

Een belangrijke partner van de stichting zijn kerken. „Predikanten en priesters hebben in Uganda veel gezag”, legt hij uit. „De kerken hebben een groot bereik en veel invloed.”

Langzaamaan beginnen de patronen in Uganda te veranderen, constateert de jurist. „Op mijn oude school is na mijn vertrek veel meer openheid ontstaan voor gehandicapten. Het toont dat het zin heeft om door te zetten en niet te snel bij de pakken neer te zitten. Ik ben er een voorbeeld van.”


Nederland en gehandicapten

De VN hebben in december 2006 het Verdrag voor Rechten van Personen met een Handicap aangenomen, dat inmiddels door 127 van de 195 lidstaten is geratificeerd. De Nederlandse regering tekende het verdrag al in 2007, maar ratificeerde het toen nog niet. Daarvoor moesten er eerst onder meer wetten worden aangepast.

Christiaan Rebergen, directeur-generaal internationale samenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken, zei vorige week op een conferentie van het Liliane Fonds dat ratificatie echter niet lang meer op zich zal laten wachten. „Hoewel het nog door het parlement moet, zou dat zomaar eens in januari kunnen gebeuren”, zei hij.

Henry Nyombi uit Uganda was een van de sprekers op de conferentie ”Leave no one behind” van vorige week.


Geert Van Hove: Het zoeken naar een verklaring is universeel

De omgeving van Henry Nyombi zag zijn ongeluk als straf van de goden of de voorouders. In hoeverre staat die omgang met handicaps in Uganda model voor andere ontwikkelingslanden?

„Er zijn zeker overeenkomsten”, reageert Geert Van Hove, hoogleraar disabilitystudies aan de universiteit van Gent en het VU medisch centrum in Amsterdam. „Maar tegelijkertijd is het heel moeilijk om grote lijnen te trekken. Zelfs binnen Uganda zijn er grote verschillen. In het noorden van het land, dat lang is gestempeld door oorlog, leven er bijvoorbeeld veel negatievere gedachten over spina bifida (open ruggetje) dan in de rest van het land. Er zijn in het noorden gevallen bekend van moeders die hun gehandicapte kind van hun rug in de rivier hebben laten glijden, om het zo terug te geven aan de natuur. Verschrikkelijk.

Maar net zomin als bijvoorbeeld Zuid-Afrika een eenheidscultuur is, is Uganda dat. Organisaties die in die landen actief zijn onder gehandicapte mensen zullen altijd maatwerk moeten leveren. Dat er een algemeen verband bestaat tussen armoede en handicaps is overigens wel duidelijk.”

Hoe kunnen diep ingesleten denkbeelden rond handicaps veranderen?

„Rolmodellen zoals Henry Nyombi zijn daarbij ontzettend belangrijk. Daardoor zien mensen dat het ook anders kan, dat een handicap niet direct alle opties om verder te leven wegslaat. Ik ben er voorzichtig mee om hard te oordelen over de verklaringen die mensen geven voor handicaps. Het zoeken naar het waarom is universeel. Wij zoeken het antwoord tegenwoordig in de genen, anderen bij de voorouders. Het is denk ik het beste om te proberen om medische oplossingen zo veel mogelijk te incorporen in het wereldbeeld dat mensen erop nahouden.”

Kun je stellen dat gehandicapten in ontwikkelingslanden tot de meest gemarginaliseerde groepen ter wereld behoren?

„Zonder twijfel. Ook in het werk van ontwikkelingsorganisaties schuiven gehandicapten vaak pas als laatsten aan. Ze zijn simpelweg niet in beeld, of de angst bestaat dat ze een schaduw werpen over een project. In Congo vroeg ik eens aan een hulpverleenster of vrouwen met een handicap ook slachtoffer zijn van verkrachtingen. „Absoluut”, antwoordde ze. „Als eersten.” Maar op mijn vraag of ze ook bij de hulpprogramma’s aanwezig waren, antwoordde ze ontkennend. Ze keek overigens wel naar hen om, maar los van het gebruikelijke programma. Dat is veelzeggend.

Het is voor ontwikkelingsorganisaties belangrijk om consequent rekening te houden met de aanwezigheid van gehandicapten: bij het slaan van een waterput, bij de bouw van een school, bij het uitdelen van voedsel. Dat gebeurt nog onvoldoende.”

Is er de laatste decennia vooruitgang geboekt in de positie van gehandicapten wereldwijd?

„Ik denk dat je dat zeker kunt stellen. In ontwikkelingslanden zijn groepen gehandicapten zich gaan organiseren en zich hard gaan maken voor hun rechten. Zij spelen een enorme rol in de lokale gemeenschappen. Een mijlpaal is ook de aanname van het Verdrag voor Rechten van Personen met een Handicap door de VN in 2006. Daarin wordt een uiterst gelukkig verband gelegd tussen mensenrechten en ontwikkeling. Dat is enorm stimulerend geweest.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer