Kerk & religie

Catharijneconvent toont beeldvorming van heksen

Religieuze kunst toont vaak het verhevene, het schone, het heilige. Maar dit najaar vraagt Museum Catharijneconvent aandacht voor de duistere kant van het christendom: het geloof in de macht van de duivel. Dat leidde in Europa tot tienduizenden heksenprocessen.

Enny de Bruijn

17 September 2015 13:52Gewijzigd op 15 November 2020 21:52
Oudste afbeeldingen van heksen in middeleeuws manuscript Le Champion des Dames (vervaardigd Atrecht, 1451), beeld Museum Catharijneconvent
Oudste afbeeldingen van heksen in middeleeuws manuscript Le Champion des Dames (vervaardigd Atrecht, 1451), beeld Museum Catharijneconvent

Stel, het kind van de buren is ziek, en er zijn twee koeien doodgegaan. En nu beweert de buurvrouw dat jij dat gedaan hebt, omdat ze je geheimzinnige kruiden in je kookpot heeft zien doen. En de buurman heeft, na een flinke slok jenever, je zelfs zien vliegen op je bezemsteel. Als je dat hoort, kun je twee dingen doen: vliegensvlug je spullen pakken en vluchten naar een verre stad, of doodsbang afwachten wat er gebeurt.

Dat laatste loopt meestal niet goed af, want wie in het zestiende- en zeventiende-eeuwse Europa van hekserij beschuldigd wordt, maakt grote kans om opgepakt te worden, gemarteld en ten slotte levend verbrand. In Museum Catharijneconvent worden de getallen uit alle Europese landen op de muur geprojecteerd: 2000 doden op de Britse eilanden, 7000 in Polen, 1000 in Bohemen, 5000 in Pays de Vaud (de streek rond het Meer van Genève), 1200 in de Zuidelijke Nederlanden enzovoort. Daarbij vergeleken is het getal van ongeveer 200 slachtoffers in de Noordelijke Nederlanden tamelijk gering te noemen.

Maar elk slachtoffer is er een te veel. Neem de schrijnende geschiedenis van Mechteld ten Ham uit ’s-Heerenberg – de originele stukken van haar proces uit 1605 zijn op de tentoonstelling te bekijken. Zij had zo veel vertrouwen in het gerecht dat ze zich, toen medeburgers haar begonnen te beschuldigen van hekserij, vrijwillig liet ondervragen. Maar dat liep verkeerd af: bij de waterproef in de rivier de Laak bleef ze tot drie keer toe drijven. Daarna werd ze gemarteld tot ze eindelijk toegaf dat ze getoverd had en de namen noemde van andere vrouwen die konden toveren. Ze stierf op de brandstapel.

Geen wonder dat er in deze periode van de geschiedenis heftig gedebatteerd wordt over het verschijnsel hekserij. Vanouds geloofde men in Europa dat er bijzondere mensen bestonden die met behulp van geheimzinnige rituelen het leven op een bovennatuurlijke manier konden beïnvloeden. Maar pas in de vijftiende eeuw wordt dat geloof steeds meer in verband gebracht met ketterij en demonen: theologen en inquisiteurs schrijven dat tovenaars en tovenaressen (het woord heks kenden ze toen nog niet) een verbond hebben gesloten met de duivel.

Daar komt bij dat in de extreem koude periode van de late zestiende en vroege zeventiende eeuw (het dieptepunt van de ”kleine ijstijd”) veel mensen van slag zijn door het weer. Ze zijn maar al te bereid om te geloven dat de kou in de winter en de regen in de zomer veroorzaakt worden door heksen, die immers in hun kookpotten stormen, sneeuw- en hagelbuien kunnen klaarstomen. Bij alle tegenslagen, misoogsten en natuurrampen die Europa in deze periode treffen, is een zondebok in veel gevallen dan ook gauw gevonden.

Midden in de discussie van de zestiende eeuw verschijnen er twee prenten van Pieter Bruegel die het beeld van de heks voor de komende eeuwen grondig zullen bepalen. Natuurlijk waren er al eerder afbeeldingen van heksen gemaakt, in de kantlijn van middeleeuwse manuscripten bijvoorbeeld. In Utrecht zijn daarvan verschillende voorbeelden te zien, want het nieuwe en opvallende van déze tentoonstelling is dat het hier vooral gaat over de beeldvorming van de heks. En die beeldvorming begon in de Nederlanden.

Zo komen de gekleurde heksenfiguurtjes die op deze pagina zijn afgedrukt uit het alleroudste manuscript dat afbeeldingen van heksen bevat: ”Le champion des dames”, vervaardigd in Atrecht in 1451 en bewaard in de Bibliothèque Nationale in Parijs. Dat boek is nu te zien op de tentoonstelling in het Catharijneconvent, net als andere beroemde handschriften die normaal gesproken in een kluis in Brussel, Oxford en Grenoble liggen.

Maar zulke afbeeldingen kwamen in de middeleeuwen niet onder de ogen van het brede publiek, dat immers geen kostbare handschriften bezat. Dat wordt anders met Pieter Bruegel, wiens gravures –dankzij de drukkunst– wijd verspreid raken. Bijvoorbeeld de prent die op deze pagina is afgebeeld. Die gaat eigenlijk over de legende waarin de apostel Jakobus wordt belaagd door de heidense tovenaar Hermogenes. Die tovenaar stuurt een horde demonen op de apostel af – maar die kunnen niets uitrichten, zodat Hermogenes zich bekeert tot het christendom.

Maar het verhaal dat hier is uitgebeeld, is niet waar de toeschouwers het meest door gefascineerd zijn. Het is vooral de rechterkant van de prent –waar je kunt zien hoe de ene na de andere heks door een schoorsteen de lucht invliegt– die extreem veel navolging gekregen heeft in de kunst. Het knappe van Bruegel is dat hij hier bestaande elementen (de heks op de bezemsteel, de kat, de kookpot) met elkaar combineert, waarbij voor het eerst een belangrijke rol is weggelegd voor de haard en de schoorsteen. Dat beeld is een soort icoon geworden, het heeft onze ideeën en voorstellingen van heksen eeuwenlang bepaald.

Daarvan zijn talrijke voorbeelden te zien in Museum Catharijneconvent. Eigenlijk zijn het nogal lugubere plaatjes, al die schilderijen van bijvoorbeeld Frans Francken II en David Teniers II, maar ze geven met elkaar een helder beeld van de voorstellingswereld van de vroegmoderne tijd. Die tijd is het, waarop in het museum de nadruk ligt. Maar er is toch ook één tentoonstellingszaal die aandacht besteedt aan hedendaagse heksbeelden.

Wat daar zichtbaar wordt: hekserij is in onze tijd niet langer iets om bang voor te zijn, iets zwarts en zondigs. Kleine jongetjes en meisjes willen juist graag tovenaar of heks worden, dankzij de vele ‘knuffelheksen’ in kinderboeken en kinderfilms. Toveren, daar ben je niet bang voor, daar heb je bewondering voor – en dat is een extreme omslag in de beeldvorming.

Wat onvermijdelijk de vraag oproept hoe je zelf denkt over de verbindingen tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de mensenwereld en de geestenwereld. Zo simpel als bijvoorbeeld de 17e-eeuwse gereformeerde theoloog Gisbertus Voetius en veel van zijn tijdgenoten het verschijnsel hekserij beschouwden (heksen zouden lichamelijke gemeenschap hebben met de duivel) is het niet. Daarom doen veel van de in Utrecht tentoongestelde hekserijtaferelen voor hedendaagse toeschouwers ook weinig realistisch aan.

Toch verbeelden die voorstellingen uit vroeger eeuwen iets van het reëel bestaande kwaad, ook in onze hedendaagse wereld. Ze wijzen op de geestelijke dimensie van het bestaan, en ze herinneren ons eraan dat ook wij altijd geneigd zijn om zondebokken te zoeken. Daarom is de gedragslijn voor de praktijk die dezelfde Gisbertus Voetius zijn publiek voorhield, nog altijd de moeite van het vermelden waard. Ook al geloofde hij in het bestaan van heksen, hij wist óók hoeveel onschuldige vrouwen er bij ‘heksenjachten’ om het leven kwamen. Vandaar zijn stelling: beter tien schuldigen vrij laten lopen dan één onschuldige veroordelen.

De tentoonstelling ”De heksen van Bruegel” is tot 31 januari 2016 te zien in Museum Catharijneconvent in Utrecht, van 25 februari tot 26 juni 2016 in het Sint-Janshospitaal in Brugge.


Nieuwe boeken over heksenprocessen

De tentoonstelling in Museum Catharijneconvent is deels gebaseerd op de studie ”Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock”, waarop gastconservator dr. Renilde Vervoort in 2011 promoveerde (uitg. Vantilt, Nijmegen). Dat boek behandelt, zoals de ondertitel ook weergeeft, de traditie van hekserijvoorstellingen in de Nederlanden tussen 1450 en 1700. Het is vooral een kunsthistorische studie, waarbij de nadruk ligt op de beslissende rol die Pieter Bruegel gespeeld heeft in ons beeld van de heks.

Wie meer wil weten over de geschiedenis van de heksenprocessen van de zestiende en de zeventiende eeuw kan terecht bij twee nieuwe studies die dit najaar verschijnen. Het eerste boek heet ”De heksen en hun buren. Heksenprocessen in de Lage Landen 1598-1652” (uitg. Davidsfonds, Leuven). Het is geschreven door jurist en historicus Jos Monballyu, die al eerder over dit onderwerp publiceerde. Hij zoomt in op de heksenprocessen in Nieuwpoort: twaalf gevallen tussen 1602 en 1607, tien gevallen tussen 1611 en 1652. Achttien beschuldigden eindigden in de West-Vlaamse havenstad op de brandstapel. De auteur gebruikt hun verhalen om de lezer inzicht te bieden in het dagelijks leven en de opvattingen van deze periode.

Het tweede boek is geschreven door journalist Johan Otten en behandelt een serie heksenprocessen uit 1595 op het Brabantse platteland: ”Duivelskwartier 1595: heksen, heren en de dood in het vuur” (uitg. Vantilt, Nijmegen). In een paar maanden tijd vinden in het Meijerijse kwartier Peelland 25 vrouwen hun einde in de cel of in het vuur, onder wie een meisje van 12 en een demente vrouw van 90. Het boek behandelt niet alleen nauwkeurig de gebeurtenissen rond hun processen, maar gaat ook in op de opvattingen over hekserij en hoe die in de loop van de tijd veranderden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer