Woede en blijdschap in Haïti na vertrek Aristide
Een vreemde stilte hing zondag bij het aanbreken van de dag rond het verlaten Nationaal Paleis in Port-au-Prince. Het machtsvacuüm waarin Haïti verkeerde nadat president Jean-Bertrand Aristide eindelijk was voltrokken, was bijna voelbaar.
De rust was van korte duur -een ogenblik van hoop en blijdschap voor de tegenstanders van Aristide-, totdat de aanhangers van de president in woede ontstaken, in het wilde weg begonnen te schieten en overal in de stad branden stichtten.
Eerst was er het ongeloof. „Het is niet waar! De president zal nooit vertrekken!” riep Jean Devry staande voor het kantoor van Aristide, een Haïtiaans vlaggetje in zijn hand. Langzaam drong het tot hem en anderen door: Aristide was na weken van toenemende onrust bij het krieken van de dageraad in een klein vliegtuig vertrokken. Een handvol vrouwen begon in een straat in het centrum te zwaaien met de armen en te dansen.
De verbijstering onder de aanhangers van Aristide maakte snel plaats voor woede. Vrijwel tegelijk begonnen op tientallen plaatsen in de stad rookpluimen op te stijgen van brandende barricades. Wegen die net nog rustig waren, veranderden als bij toverslag in onveilige straten vol agressie en geweld.
„Geef me jullie camera’s! Geef me alles!” schreeuwde een broodmagere Aristide-aanhanger, nerveus met een revolver zwaaiend naar journalisten in een auto die voor een barricade van brandende autobanden stil was komen te staan. Na een: „Maak dat je wegkomt! Alle buitenlanders maak dat je wegkomt!” mag de chauffeur doorrijden. Hij stuift een zijstraat in, keert om, om bij een volgende barricade opnieuw vast te lopen - en opnieuw te worden beroofd.
Pick-uptrucks vol ”chimères” -wat in het Frans hersenschimmen betekent maar in Haïti synoniem is geworden met opgefokte jongemannen of beesten- rijden door de straten terwijl de inzittenden, soms wel twaalf per voertuig, lukraak om zich heen schieten. Een hagel van stenen roffelt op het plaatwerk als journalisten in hun auto’s met hoge snelheid langs groepen kwade mensen rijden.
Binnen een uur is de wirwar van vieze, smalle straatjes in Port-au-Prince veranderd in een levensgevaarlijke val. Op de Boulevard John Brown laten in het zwart gehulde mannen met geweren de met kogels doorzeefde lichamen van drie mannen in een terreinauto achter. Gewapende mannen zetten straten af en geven dekking aan groepen plunderaars, die de deuren van banken en winkels intrappen en hekken en rolluiken forceren. De mensen gaan ervandoor met blikken eten, huishoudelijke apparaten en meubels. Ook politiebureaus en ministeries worden geplunderd, totdat mannen in zwarte of camouflagejacks al schietend aan komen rijden.
Rond het middaguur schieten de chimères gericht. Er klinken losse schoten en soms herhaalde salvo’s. In verschillende wijken liggen doden op straat, vaak met sporen van een van zeer nabij afgeschoten kogel.
In de loop van de middag beginnen de tegenstanders van Aristide zich te hergroeperen. De chimères geven bij de komst van de politie hun barricades op en trekken zich terug. Burgers beginnen in georganiseerd verband jacht te maken op figuren die hen jarenlang geterroriseerd hebben.
Een groep mannen, goed in de kleren, bewaakt een van de betere buurten van de stad. In de laadbak van hun pick-up ligt het lichaam van een man, waarschijnlijk een chimère, van wiens hoofd een deel is weggeslagen.
Als het geweld op zijn hoogtepunt is, roept de nieuwe interim-president, opperrechter Boniface Alexandre, de bevolking ertoe op het recht niet in eigen hand te nemen. Tegen het eind van de middag begint de politie weer vat op de situatie te krijgen. Maar in Lasaline, een sloppenwijk aan de rand van de stad, blijven de aanhangers van Aristide laaiend over diens gedwongen vertrek.
„Het is een schending van onze grondwet”, zegt James Voltaire (28). „Wij hadden een president die voor vijf jaar was gekozen. Ongeacht wie de volgende president is, hij zal aan het kortste eind trekken.”