Binnenland

Toponderzoeker Hans Clevers over zijn werk en zijn levenshouding

Van zijn rooms-katholieke achtergrond nam prof. Hans Clevers al jong afscheid. Toch besloot de toponderzoeker zijn kinderen wel te laten dopen. „Al geloof ik niet in God, de sociaal-culturele waarden van onze samenleving zijn gestempeld door het christendom.”

Huib de Vries

3 July 2015 20:42Gewijzigd op 15 November 2020 20:13
Toponderzoeker prof. Hans Clevers: „Ik heb niet het gevoel dat ik als areligieus mens iets mis.” beeld Sjaak Verboom
Toponderzoeker prof. Hans Clevers: „Ik heb niet het gevoel dat ik als areligieus mens iets mis.” beeld Sjaak Verboom

De jaren als president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen zitten er voor prof. Hans Clevers op. Dat verdriet hem niet. Hij weet zich voor alles onderzoeker, gedreven door het verlangen naar nieuwe kennis. „Dat had ik als kind al. Ik las onwaarschijnlijk veel. Binnen twee maanden wist ik alles van vlinders. Dan was de uitdaging eraf en ging ik me in halfedelstenen verdiepen. Een halfjaar later bouwde ik een donkere kamer, om foto’s af te drukken. Mijn moeder werd er weleens moe van.”

In wat voor gezin groeide u op?

„Een rooms-katholiek gezin in Son, met vier zonen, van wie ik de tweede ben. Mijn vader was directeur van een dochteronderneming van Philips. Omdat hij veel op reis was, zorgde mijn moeder fulltime voor de kinderen. Son was in die tijd een groeigemeente voor de upper class van Eindhoven: een beschermd milieu met stevige gezinnen en in het algemeen goed ouderschap.”

En doorgaans rooms-katholiek.

„Ja, mijn ouders komen uit de tijd dat ze op zondag nog twee keer naar de kerk gingen. Dat was in mijn jeugd al niet meer het geval. Wel ging ik naar de katholieke jongensschool en was ik misdienaar. Diep religieuze gedachten heb ik nooit gekoesterd. Het werk als misdienaar lag voor mij op hetzelfde niveau als mijn activiteiten bij de welpen. Vanaf mijn twaalfde jaar verdween de kerk geleidelijk uit het zicht. In het weekend waren we druk met hockeyen en tennissen. Ik kan me niet herinneren dat we ooit een dieper gesprek hebben gevoerd over het bestaan van God.

Mijn vrouw is opgegroeid in ’t Harde op de Veluwe, in een stevig protestants milieu. Binnen de roomse kerk had ik niets anders dan Latijn en bezweringsformules gehoord, maar in de protestantse kerken die ik met Eefke bezocht, kwamen ook actualiteiten aan de orde. Dat vond ik wel interessant. Verder voegde het voor mij niets toe.”

Hoe leerde u uw vrouw kennen?

„Door de studie geneeskunde. Die was bij ons thuis populair. Mijn oudste broer is chirurg, de broer onder me anesthesist, de jongste tandarts. De belangstelling voor de medische wereld hebben we van mijn moeder. Die was voordat ze trouwde assistente in een huisartsenpraktijk. Mijn vader is een echte zakenman. Die begrijpt nog steeds niet echt waarom wij allemaal de zorg in zijn gegaan.

Ik wilde vanaf de kleuterschool bioloog worden. Die studie viel me heel erg tegen. In de jaren zeventig kwam de moleculaire biologie op, maar in Utrecht waren de meeste biologen in achterkamertjes met onduidelijke dingen bezig. Daarom ben ik er geneeskunde bij gaan doen.

De biologiestudie werd boeiender door een laboratoriumstage in Kenia. Daar deed ik onderzoek naar slaapziekte, maar voor een beginnend onderzoeker is het werk in zo’n lab sociaal erg suf. Een ziekenhuis heeft veel meer dynamiek. Ik overwoog daarom serieus om kinderarts te worden en had zelfs al een opleidingsplaats. Vanwege mijn dubbele achtergrond werd me gevraagd eerst een jaartje promotieonderzoek te doen. Daar heb ik mee ingestemd. Omdat het mijn eigen onderzoek was, kreeg ik er plezier in. Bovendien wist ik toen al dat op dit terrein mijn talenten liggen.”

Wat trekt u in dit werk?

„Fundamenteel onderzoek is onvoorspelbaar. Je weet nooit of je nog langer op dezelfde weg moet blijven of het roer volledig om moet gooien. Dat kan heel frustrerend zijn, maar als je na jaren van schijnbaar vruchteloos ploeteren iets belangrijks ontdekt, geeft dat een bevrediging die ik in het ziekenhuis nooit op die wijze heb ervaren.”

Het is wel een harde wereld.

„Heel hard. Zeker in ons land, waarin steeds minder geld beschikbaar is voor het type onderzoek dat ons juist verder brengt. Je moet bij de absolute top zien te komen. Kenmerk van elke ontdekking is het eenmalige ervan. Het heeft geen zin om nummer twee of vijf te zijn.”

Sinds u ontdekte hoe darmkanker ontstaat, lijkt uw leven uit enkel successen te bestaan.

„Dat is zo, al kan ik zeggen dat ik er enorm hard voor heb gewerkt. Word je bekend, dan willen ambitieuze jonge onderzoekers graag in jouw laboratorium komen werken. Dat geeft een versnelling. De keerzijde van succes is een toenemende druk van de buitenwereld om verantwoordelijke taken op je te nemen. Het presidentschap van de KNAW was zo’n verplichting. Ik ben meer onderzoeker dan bestuurder.”

Mede dankzij u kwam er wel een Akademie van Kunsten.

„Aanvankelijk bundelde de KNAW wetenschappers en kunstenaars. In de 18e en de 19e eeuw vormden filosofie, geesteswetenschappen en kunst een eenheid. Door de doorbraak in de bètawetenschappen kwam daarop binnen de Akademie de nadruk te liggen. Thorbecke heeft in een bezuinigingsactie à la Halbe Zijlstra de kunstenaars verwijderd. Nu zijn ze er gelukkig weer bij. In mijn contacten met succesvolle kunstenaars valt me altijd op dat we veel gemeen hebben. Beide terreinen vragen om creativiteit, passie en intuïtie. Kunst is bovendien een bron van inspiratie.”

In het verleden wisten grote wetenschappers zich ook geïnspireerd door religie.

„Daar is weinig van over. Als je nu binnen de wetenschap nog religieuze klanken hoort, is dat op het terrein van de fundamentele natuurkunde. Die mensen worden geconfronteerd met de vraag waar alles vandaan komt. De meeste wetenschappers zijn nog zo druk met het oplossen van allerlei vragen op hun vakgebied dat ze aan de zingevingsvraag niet toe komen. Dat is wel de vraag waar ieder individu mee loopt. Waarom ben ik hier? Omdat ik niet religieus ben, moet ik daar achter zien te komen voor het met me afgelopen is.”

Hoe beleeft u de aftakeling door het ouder worden?

„Aftakeling is een groot woord, maar ik heb al wel een stel kunstheupen, omdat ik te fanatiek heb gesport. Door het stamcelonderzoek is veroudering mijn vak. De gewone stamcellen behoeden ons tegen ouder worden, maar uiteindelijk houden ze het proces niet tegen. Voor verhalen over dit onderwerp gebruik ik drie foto’s van dezelfde vrouw: toen ze jong was, op middelbare leeftijd en in de ouderdom. Dan zie je dat veroudering toch wel een gruwelijk proces is. Het verbaast me altijd dat de hersenen bij de meeste mensen zo lang goed blijven. Verder gaat de lijn al vroeg naar beneden. Het is een enorme uitdaging om op een gracieuze manier met het verval van lichamelijke, maatschappelijke en sociale functies om te gaan.”

Zonder geloofsovertuiging lijkt het me een noodlot.

„Ik heb niet het gevoel dat ik als areligieus mens iets mis. Het verschil is dat het hier en nu voor mij het enige raam is waarin ik besta. Die overtuiging legt een grote verantwoordelijkheid op me, want dít is de tijd waarin ik op de grasmat sta. Ik heb mijn kinderen overigens wel laten dopen. Al geloof ik niet in God, de sociaal-culturele waarden van onze samenleving zijn gestempeld door het christendom.”

Ooit zei u: „Al ben je zoals ik niet gelovig, toch zit het idee dat je niet moet rommelen met de schepping er diep ingebakken.”

„Die uitspraak is zeer actueel nu we sinds enkele jaren een methode hebben waardoor we met onwaarschijnlijk gemak iedere code van elk levend wezen kunnen veranderen. Als ik morgen ga samenwerken met de ivf-kliniek van het UMCU, kunnen we er samen voor zorgen dat er binnen een jaar een lichtgevende baby wordt geboren, om maar iets te noemen. Dat zal ík nooit doen.”

Omdat?

„We zijn tot ontzettend veel in staat, maar de gevolgen van dit soort aanpassingen van het DNA overzien we niet. Bovendien krijg je een glijdende schaal. Persoonlijk ben ik van mening dat het feit dat iets technisch veel eenvoudiger is geworden, niet automatisch betekent dat het ook mag. Ik wil ruimte laten voor de toepassing van gentechnologie voor het bestrijden van nare ziekten, maar we zijn niet gebaat bij een maatschappij die designmensen aflevert. Dat is tot nu toe de visie van veel collega’s in de westerse wereld. Aziaten staan daar anders in. Die zijn veel technologischer ingesteld. Hun benadering is mij te plat.”

En als uw laboratorium daardoor in de achterhoede terechtkomt?

„Dat zie ik niet zo snel gebeuren. Er valt nog voldoende te ontdekken. Vooralsnog zal ik in deze discussie mijn waarschuwende stem laten klinken.”

U hebt al heel wat prijzen op uw naam staan. Hoe voelt dat?

„Een beetje dubbel. Ik kreeg ze voor ontdekkingen waar velen met mij aan gewerkt hebben. Dat probeer ik altijd te benadrukken. De hoogtepunten in mijn loopbaan heb ik niet op het podium beleefd, maar in het lab, door de eurekamomenten. Soms na tien jaar zoeken. Voor geld en macht ben ik niet zo gevoelig. Dat zijn bovendien riskante factoren in mijn vak. Daarin gaat het om de zuivere waarheid.”

Had u in uw werk als kankeronderzoeker de patiënt niet zozeer voor ogen?

„Nee. Dat verandert nu we met een door ons ontdekte techniek alle soorten weefsel, inclusief tumorweefsel, buiten het lichaam kunnen kweken. Daardoor kunnen we testen of een gezwel gevoelig is voor bepaalde kankermedicijnen. We hebben die technologie al gebruikt voor het bepalen van de effectiviteit van een middel tegen taaislijmziekte. Het Hubrecht Instituut en het UMC Utrecht hebben gezamenlijk een diagnostisch centrum opgericht om dit 
onderzoek op grote schaal te gaan verrichten. De zorgverzekeraars hebben in principe 20 miljoen euro beschikbaar gesteld.”

En door uw nieuwe functie bij het Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie bent u nu toch nog een beetje kinderarts.

„Ik blijf primair onderzoeker, maar ik vind het leuk dat ik in deze functie meer tegen de klinische omgeving aanleun. Temeer omdat mijn vrouw en al mijn broers arts zijn. Over het algemeen zijn artsen ontzettend leuke mensen: energiek en open.”

Uw naam zingt rond als kanshebber voor de Nobelprijs. Is dat een lust of een last?

„Als dat wat we nu doen zich gaat bewijzen, zou het de Nobelprijs kunnen opleveren, maar daar ben ik niet mee bezig. Wat me drijft, is mijn aangeboren nieuwsgierigheid. Die is nog even groot als in mijn jeugd. Ik heb altijd medelijden met mensen die vertellen hoelang ze nog moeten. Dan denk ik: wat vervelend als je zo je werk doet.”

Er ligt momenteel een sabbatsjaar voor u. Hoe gaat u dat invullen?

„Afwisselend ben ik zes weken weg, samen met Eefke, en vier weken hier. In de weken van reizen, langs onderzoeksinstituten over de hele wereld, heb ik een lege agenda. Dat geeft me de gelegenheid om intensief met mijn lab te communiceren. Daar heb ik door mijn werk voor de KNAW te weinig aandacht aan kunnen geven. Dat hoop ik de komende tijd goed te maken.”


Levensloop Hans Clevers

Bioloog en arts Hans Clevers (Son, 1957) maakte in 1997 wereldwijd naam door zijn ontdekking van het gen dat darmkanker veroorzaakt. Daarna was zijn carrière er een van louter successen. De Utrechtse hoogleraar moleculaire biologie won tal van prijzen, inclusief de prestigieuze Spinozapremie, en is een reële kanshebber voor de Nobelprijs. De achterliggende drie jaar was hij president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Sinds 1 juni is hij wetenschappelijk directeur van het Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie. Hans Clevers is gehuwd met hematologe Eefke Petersen. Het echtpaar heeft twee zoons.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer