„Er zijn er die zo’n olieramp prima vinden”
Wat de gevolgen zijn van de olieramp met de Prestige voor het milieu, de vogels, de vissen en de mensen? Naarmate de tijd verstrijkt zal het antwoord op die vraag duidelijker worden, menen drie wetenschappers van de Universiteit van La Coruna, de hoofdstad van de getroffen Spaanse regio Galicië. Maar tegen die tijd is iedereen de ramp alweer vergeten. „Als de stranden weer schoon zijn, denkt men hier dat alles is opgelost.”
Over de gevolgen van de olieramp op ”13-n” -13 november 2002- praten drie wetenschappers die nauw betrokken zijn bij het in kaart brengen van de schade van de olie voor mens en milieu. Aan tafel zitten dr. Juan Freire, als zeebioloog verbonden aan de universiteit van La Coruna, Roberto Bao, als paleontoloog werkzaam bij dezelfde universiteit, en Antonio Sandoval, verbonden aan de Spaanse vogelbeschermingsorganisatie SEO.
De gevolgen voor de vogelwereld zijn nog lang niet duidelijk, zegt Antonio Sandoval. „Van Portugal tot Frankrijk zijn het afgelopen jaar in totaal 23.000 dode vogels gevonden, maar de schatting is dat er in werkelijkheid tussen de 110.000 en 230.000 dodelijke slachtoffers zijn. Daarmee is deze olieramp na het ongeluk met de olietanker Erica (in 1999), de ergste ramp voor zeevogels in Europa.” Dat het geschatte aantal veel hoger ligt dan de feitelijk gevonden vogels komt omdat de meeste van deze vogels vrijwel constant op volle zee verblijven, en dus als slachtoffer nooit gevonden zullen worden. „Het merendeel verbleef hier als trekvogel en was afkomstig van de Britse eilanden, Noord- en Oost-Schotland, Ierland en Zuidwest-Engeland.” De gevolgen voor de broedpopulaties in Groot-Brittannië en Ierland zullen nog onderzocht moeten worden, maar ook dat is een zaak van lange adem. Sandoval: „Voor wat de zeekoet betreft -met de alk de zwaarst getroffen vogelsoort- bestonden de slachtoffers vooral uit jonge vogels en die keren na zo’n vijf jaar terug naar hun oorspronkelijke geboortegebied. Pas dan kunnen we daar aan de aantallen zien wat de olieramp heeft veroorzaakt.”
Ook onder de zeespiegel gebeuren dingen die nog lang niet voorspelbaar zijn, al kan zeebioloog Juan Freire wel iets van een scenario geven. „De dieren die tijdens de eerste zes maanden werden getroffen waren vooral de percebes (eendenmossels) en andere schelpdieren die zich aan de rotsen vasthechten. We zitten nu in een fase dat de vergiftiging onder deze diertjes afneemt. De olie is naar de bodem gezakt, waar ze een soort reservoir van giftige stoffen vormt dat heel geleidelijk wordt opgenomen in de voedselketen van zeedieren. Van de kleinste diertjes wordt het overgebracht naar de grotere dieren. Uiteindelijk ontstaat er bij de grotere vissoorten een flinke ophoping van gif in hun lichaam, maar dan zijn we vier, vijf jaar verder. Hoe ernstig die ophoping zal zijn weten we nu nog niet, omdat we geen idee hebben hoeveel olie er precies op de bodem ligt.”
Intussen eten de drie weer gewoon vis. De olie is geen groot probleem meer voor mensen, zegt Freire. De gifwaarden die nu nog in vis gevonden worden zijn voor mensen laag en onschuldig. Overigens voegt Freire er wel aan toe dat de vraag naar schadelijkheid voor de mens ook een politieke kant heeft. „Waar leggen we de bovengrens voor verantwoorde menselijke consumptie? Dat is een politiek besluit, want binnen de EU is er geen enkele wet die dat zonneklaar bepaalt. Het enige wat we hebben zijn aanbevelingen die de Franse regering heeft opgesteld na de ramp met de Erica. En in de Verenigde Staten zijn de normen sowieso veel strenger dan hier.”
„Waar het om gaat”, zegt Roberto Bao, „is dat er eigenlijk nog heel veel moet worden bestudeerd voordat je kunt zeggen dat alles in orde is. Het probleem is dat de regering van Galicië dat nu al zegt.” Vanaf het begin heeft die volgens Bao geprobeerd informatie over de ramp achter te houden. Wel zijn er nogal wat universiteiten en instituten bezig met onderzoek naar de milieugevolgen, maar, zegt Freire, ieder doet het op zijn eigen houtje - van enig overzicht is geen sprake.
Roberto Bao verwacht intussen dat binnen twee, drie jaar er niemand meer bezorgd is over de mogelijke gevolgen van de ramp, terwijl juist dan de werkelijke effecten voor het zeeleven zichtbaar worden. Freire: „Ecologie is voor politici en voor het publiek in de eerste plaats een esthetische kwestie: hoe schoon zijn de stranden en de rotsen? En omdat die inmiddels brandschoon zijn -zelfs schoner dan vóór de ramp- denkt iedereen dat de zaak is opgelost.”
De autoriteiten denken liever ook niet anders, tenzij de rechter hen daarvan weet te weerhouden, en het lijkt erop dat dit gaat gebeuren. Er heerst onder veel vissers namelijk onvrede over de manier waarop ze schadeloos worden gesteld, weet Freire. „Er is een internationaal fonds dat uitkeert bij schade die is veroorzaakt door olietankers, maar daarin zit slechts een beperkte hoeveelheid geld, iets van 160 miljoen euro. Dat moet worden verdeeld onder gedupeerde vissers, onder overheden die kosten hebben gemaakt en onder de toeristische sector. Er is gewoon te weinig geld om iedereen te compenseren. Daar ligt het probleem. Niet zozeer de werkelijke schade, want daar heeft men geen beeld van, maar de vraag hoe men de beschikbare hoeveelheid geld verdeelt onder de geldeisers. En wat zegt de regering nu? U krijgt een som geld op voorwaarde dat u daarna uw mond houdt, en niet met nieuwe eisen komt zodra er meer schade zichtbaar wordt. Visserscoöperaties die banden onderhouden met de PP hebben daarmee ingestemd, maar andere coöperaties hebben geweigerd. Zij willen meer geld zien, en zijn daarvoor naar de rechter gestapt.”
Als je de drie zo hoort zou je bijna denken dat Galicië onder een socialistische of nationalistische regering beter af zou zijn. Freire ontkent dat. Het is volgens hem meer een kwestie van mentaliteit. Bao knikt bevestigend. „Die loopt hier veertig tot vijftig jaar achter bij de rest van Europa.” „Politici zijn nu eenmaal een afspiegeling van de bevolking”, zegt Freire, „en daarom moeten we de ménsen zien te veranderen. Als er over twintig jaar een geheel nieuwe generatie is opgegroeid, zal het beleid van de PP ook anders zijn.”
Vogeldeskundige Antonio Sandoval ziet in Galicië een grote kloof tussen enerzijds jonge, goed opgeleide mensen in de steden -zij zijn het die bijvoorbeeld de milieubeweging Nunca Mais steunen- en anderzijds de vergrijsde plattelandsbevolking van Galicië, die zich als één man achter de PP-regering schaart. Freire: „Voor veel van deze mensen is economische groei niet bepalend voor hun welvaart, maar de mate waarin ze subsidies van de overheid kunnen vangen. Vandaar dat er hier mensen zijn die zo’n olieramp prima vinden, want daardoor spendeert de regering weer meer geld in de samenleving.” Sandoval wijst ten slotte op de veertig jaar dictatuur ten tijde van generaal Franco, die hun effect op de mentaliteit van de bevolking hebben. „Er bestaat hier niet een echte democratie, in de zin dat mensen kritisch betrokken zijn bij het beleid van de overheid. Gezamenlijk opkomen voor je belangen is iets wat je nog altijd niet doet. Aan de eettafel thuis mag je klagen, maar zodra je buiten bent houd je je mond.”