Vrijheid van meningsuiting in VS niet onbeperkt
NEW YORK. Een aanslag op de vrijheid van meningsuiting. Zo definiëren Wilders en verschillende Amerikaanse media de schietpartij, afgelopen zondag, in Texas. De grondwettelijke vrijheid om te zeggen wat je denkt, is in de VS een bijna onaantastbaar goed. Maar er zijn grenzen.
Hoe is de vrijheid van meningsuiting in Amerika geregeld?
Deze vrijheid ligt vast in het bekende Eerste Amendement dat onderdeel is van de Bill of Rights die in 1791 aan de grondwet werd toegevoegd. Het artikel verbiedt het Congres om wetten aan te nemen die leiden tot het stichten van een staatsgodsdienst of die één godsdienst bevoordelen boven andere. Ook mag het Congres geen wetten aannemen die de vrijheid van meningsuiting belemmeren. Verschillende rechtbanken hebben later bepaald dat dit niet alleen geldt voor het Congres (de wetgevende macht) maar ook voor de uitvoerende en rechterlijke macht. Het Federale Hooggerechtshof heeft beslist dat dit amendement ook van toepassing is op uitspraken van de deelstaten.
Mag je dan in Amerika alles zeggen?
Je mag veel zeggen, maar niet alles. Verboden is obsceniteit, kinderporno, laster en aanzetten of organiseren van geweld. Overigens is het niet zo dat de rechter dan altijd ingrijpt. De wet bepaalt dat justitie kan ingrijpen, maar dat dit niet gedwongen is te doen .
Betekent het verbod op aanzetten tot geweld dan ook dat haatpreken verboden zijn?
Dat niet. De Amerikaanse rechter heeft meer dan eens uitgesproken dat het uitdragen van een impopulaire boodschap geen schending is van het Eerste Amendement. Dat geldt ook wanneer één godsdienst claimt exclusief de waarheid te bezitten en zich in scherpe woorden afzet jegens andersdenkenden. Alleen wanneer daadwerkelijk wordt opgeroepen tot het doden of vernietigen van ‘ongelovigen’ grijpt justitie in. Nog in 2011 bepaalde het Hooggerechtshof dat de Westboro Baptist Church was toegestaan om bij de begrafenis van soldaten die in Irak waren gesneuveld te roepen: “God haat homo’s.”
Dus satire en spotprent, zoals die deze week in Texas zijn tentoongesteld, zijn toegestaan?
Zeker. Het Hooggerechtshof deed in 1988 unaniem de uitspraak dat satire, parodie en spotprenten vormen van meningsuiting zijn die wettelijk zijn beschermd. Opperrechter Rehnquist wees er toen op dat het kwetsen van gevoelens van andersdenkenden eigen is aan de satire of de cartoon. In 1964 stelde het Hooggerechtshof dat een satiricus of cartoonist in het publieke debat niet gehinderd moet worden door de dreiging door de rechter te worden veroordeeld, zelfs niet als zijn werk elementen van haat bevat.
Dat betekent dat het spotten met geloof en kritiek op andere religies ongestraft kunnen?
Er kan in Amerika op dit terrein inderdaad veel. Vorige maand dwong de rechter bijvoorbeeld de metro van New York een advertentie te accepteren met de afbeelding van een moslim waarbij de tekst stond: “Joden doden is een godsdienstige daad die ons dichter bij Allah brengt.” Maar anderzijds zijn er verschillende staten waar zogenoemde blasfemieverboden gelden. Massachusetts, Michigan, Oklahoma, South-Carolina, Wyoming en Pennsylvania kennen zo’n verbod. In de Massachusetts General Laws staat bijvoorbeeld in Chapter 272 sectie 36: “Ieder die bewust de heilige naam van God lastert door Hem te ontkennen, te vloeken of verachtelijk te spreken over Hem, Zijn Schepping, Zijn voorzienigheid of Zijn laatste oordeel, of die de naam van Jezus Christus of die van de Heilige Geest vloekt of veracht, of die het Woord van God zoals vervat in de Heilige Schrift vloekt of veracht, zal gestraft worden met een celstraf van ten hoogste een jaar of met een boete van maximaal driehonderd dollar en kan worden gedwongen tot beter gedrag.” In de meeste gevallen zijn deze artikelen geformuleerd bij het stichten van de verschillende deelstaten. Een uitzondering daarop is Pennsylvania, waarin 1977 een blasfemiewet van kracht werd.
Worden deze blasfemiebepalingen nog toegepast?
Nee, in de meeste gevallen leiden ze een slapend bestaan. In Massachusetts was Abner Kneeland in 1838 de laatste die gevangen werd gezet wegens blasfemie. Doordat het Hooggerechtshof in 1925 bepaalde dat de reeds in 1791 aangenomen Bill of Right geldt voor alle individuele staten, onthoudt de rechter zich sindsdien vrijwel altijd van het oordeel over blasfemie. Daarom had de zaak tegen de communist Anthony Bimba in 1926 in Massachusetts ook geen kans. Hij werd onder andere beschuldigd van overtreding van de blasfemiewet omdat hij zich profileerde als atheïst. Wel werd hij veroordeeld tot een geldstraf van honderd dollar wegens opruiing. De wet in Pennsylvania werd door een uitspraak van de rechter in 2010 krachteloos doordat de zakenman George Kalman in het gelijk werd gesteld. Hij wilde zijn bedrijf de naam geven “I Choose Hell Productions”. De staat Pennsylvania vond dat een profanisering van het christelijk geloof. De rechter vond het toelaatbaar.