Promovenda: Amsterdamse daklozenopvang moet geen laatste vangnet zijn
AMSTERDAM. De Amsterdamse daklozenopvang moet niet fungeren als laatste vangnet, maar als een trampoline die een opstap vormt naar de juiste hulp. Dat stelt promovenda Nienke Boesveldt, die de aanpak in drie Europese steden vergeleek.
Boesveldt is projectleider maatschappelijke opvang bij de gemeente Amsterdam.
Aan de Vrije Universiteit verrichtte ze promotieonderzoek naar het daklozenbeleid in Amsterdam, Kopenhagen en Glasgow. Volgende week vrijdag heeft haar promotie plaats.
„Voor het onderzoek naar de Amsterdamse situatie heb ik vier maanden verlof genomen van mijn werk. Dat was goed, om er met enige afstand –kritisch– naar te kunnen kijken”, zegt Boesveldt.
Hoe groot is de groep daklozen in Amsterdam?
„Dat is lastig precies te becijferen. Amsterdam telt 3000 opvangbedden en er gelden aanzienlijke wachtlijsten. Jaarlijks melden zich 1500 personen bij de maatschappelijke opvang, van wie een deel na een wachtperiode wordt toegelaten. Mensen kunnen daar enkele weken verblijven, maar soms ook veel langer. Het gebruik van de opvangbedden kent veel dynamiek.”
Welke uitkomst van het onderzoek verraste u het meest?
„De drie steden hebben hetzelfde doel: niemand op straat, en mensen vanuit de maatschappelijke opvang zo snel mogelijk laten doorstromen naar permanente woonruimte. Bij de tweede meting, na een jaar, bleken Amsterdam en Kopenhagen elk 17 procent van de mensen uit de opvang permanent te hebben gehuisvest. In Glasgow was dit 34 procent, precies twee keer zo veel. Dat toont aan dat goede samenwerking met woningcorporaties, waar Glasgow sterk op inzet, resultaat heeft. Het doel is daklozen in een huis te krijgen, en alle inspanningen zijn daarop gericht.”
Wat kan Amsterdam van de ervaringen elders leren?
„Behalve dat Glasgow woningcorporaties nadrukkelijker bij de aanpak van dakloosheid betrekt, zet die gemeente sterk in op preventie, bijvoorbeeld door contact met schuldhulpverleners en huiseigenaren, en het aanbieden van bemiddeling bij conflict in de thuissituatie. Het is belangrijk om na te gaan waar de kern van het probleem ligt. Dat is vaak niet de huisvesting. Gemeenten moeten daklozen terugverwijzen naar de instanties die als eerste verantwoordelijk zijn voor hun problemen.”
Een dakloze die naar een ggz-instelling wordt verwezen, heeft daarmee nog geen onderdak.
„Ggz-instellingen moeten het aantal bedden terugbrengen. In sommige gevallen gaat dat goed, maar je ziet ook dat het aantal aanmeldingen bij de daklozenopvang hierdoor toeneemt. In de verstandelijkgehandicaptensector zien we dit nu ook al langere tijd gebeuren.
De vraag is dan: Is de indicatie dat iemand zelfstandig kan wonen goed geweest? Of is er meer begeleiding nodig? Als je dit soort zaken signaleert, moet je mensen niet direct in de maatschappelijke opvang plaatsen, want het probleem ligt ergens anders. Dan moet je als gemeente aan de bel trekken bij de desbetreffende zorginstellingen en daarmee om de tafel gaan zitten.”
Is een uithuiszetting bij een hoog opgelopen huurschuld onvermijdelijk?
„Als een uithuiszetting in beeld komt, is er eerder al veel mis gegaan. Je zult per individu moeten kijken hoe je in een vroeg stadium hulp kunt bieden. Als iemand met huurschulden op straat belandt, is dat nu haast een soort straf voor die –waarschijnlijk kwetsbare– persoon. Terwijl een woningcorporatie er niet bij gebaat is en het de maatschappelijke opvang vervolgens veel geld kost. Het beste is problemen op te lossen terwijl iemand nog huisvesting heeft. Daarin kunnen we nog verder gaan dan nu al gebeurt.”
Ga hier naar de website van Nienke Boesveldt.