Een Franse toccata op eerste paasdag
Is het wel of niet gepast om een vrij orgelwerk tijdens de kerkdienst te spelen? De een: „De toccata van Dubois na afloop van een feestelijke dienst kan prima.” De ander: „Een vrij orgelwerk heeft geen relatie met het Woord en is daarom wat mij betreft niet gepast.”
Uit de RD-enquête onder kerkorganisten blijkt dat een groot deel van degenen die zondags op de orgelbank zitten, zich beperkt tot het spelen van koraalgebonden muziek: bewerkingen waarin de melodie van de psalmen (en gezangen) duidelijk hoorbaar is.
Twee op de vijf organisten geven echter aan daarbij weleens te ‘knipogen’ naar de klassieke orgelmuziek. Soms ligt het voor de hand. Een van de fuga’s uit Bachs Wohltemperiertes Klavier heeft een thema dat vrijwel identiek is aan de eerste regel van Psalm 73. En de Cantilena van Rheinberger is moeiteloos te combineren met Psalm 116.
Er zijn echter ook organisten die complete orgelwerken spelen waarin geen koraalmelodie te horen is. Preludiums en fuga’s van Bach, sonates van Mendelssohn, symfonieën van Widor, toccata’s van Dubois of Boëlmann: ruim een kwart van de organisten geeft aan dergelijke literatuur weleens in de kerkdienst te spelen. Welke keuzes worden daarbij gemaakt? Wat past nog wel bij het karakter van de eredienst en wat niet meer?
Triest stuk
Diederik Blankesteijn (19), organist in de hervormde gemeenten van Nijkerk, Voorthuizen en Putten, verrast de kerkgangers zo nu en dan met een knipoog naar Bach. „Ik heb op Goede Vrijdag weleens bij de collecte het ritornello van het ”Erbarme dich” uit de Matthäus Passion afgewisseld met regels van Psalm 16. Wel zorg ik dan dat de psalmmelodie hoorbaar is: het moet een voorspel bij het daaropvolgende lied blijven.”
Volgens de tweedejaarsstudent aan het conservatorium in Amsterdam kunnen ook complete niet-koraalgebonden orgelwerken in de eredienst een plek krijgen. „Delen uit de Matthäus Passion in de lijdenstijd of stukken uit Händels Messiah met Kerst doen het altijd goed. Ik heb ook weleens voorafgaand aan een rouwdienst de Chromatische Fantasie van Sweelinck gespeeld. Een triest stuk, dat goed aansloot bij de sfeer.”
Concertante stukken kunnen wat Blankesteijn betreft ook. „In Nijkerk heb ik op eerste paasdag tijdens de collecte een keer het feestelijke Praeludium in G-dur BWV 541 van Bach gespeeld, om vervolgens over te gaan naar het voorspel van de psalm die we gingen zingen.” Ook een wervelende Franse toccata misstaat volgens de organist niet. „Na afloop van de dienst op eerste paasdag zou ik de toccata uit Vijfde Symfonie van Widor niet ongepast vinden. Waarom zou dat te frivool zijn?”
Hij noemt wel een paar voorwaarden. „De muziek moet passen bij het karakter van een kerkdienst. Ze moet aansluiten bij de Schriftlezing, de preek, het kerkelijk jaar. Ook is het belangrijk dat de muziek een christelijke of kerkelijke inhoud heeft. Stukken van Beethoven of operamuziek zou ik niet snel doen. Bovendien vind ik het belangrijk dat de stijl niet te vervreemdend of zelfs onbegrijpelijk is voor niet-geoefende luisteraars.”
Nog een ander aspect speelt mee. „Het is voor mij essentieel dat je die werken dan ook daadwerkelijk goed en overtuigend kunt spelen. Anders gaan mensen zich ergeren. Bovendien moet je bedenken op welk orgel en in welke ruimte je speelt: het stuk moet wel goed overkomen.” Als laatste stelt Blankesteijn dat je als organist moet doseren. „Afwisseling is belangrijk. Ik ga natuurlijk niet elke week een Bachfuga voor de dienst spelen.”
Koraalgebonden
Jaap Visser (26), sinds twaalf jaar organist van de gereformeerde gemeente in Rotterdam-IJsselmonde, leerde via de cursus kerkelijk orgelspel van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten muziek uit diverse stijlperioden waarderen. „Ik ben een muzikale alleseter. Ik speel de bewerkingen van Anthonie van Noordt graag, maar ik kan evengoed erg genieten van de manier waarop Klaas Jan Mulder de psalmen vertolkte.” Nog altijd volgt Visser les, bij Chiel Jan van Hofwegen in Alblasserdam.
Een link naar fragmenten uit de klassieke muziek kan de organist wel waarderen, als het maar duidelijk is over welke psalm het gaat. „Jan Vermeulen heeft een fraaie bewerking over Psalm 6 geschreven waarin hij knipoogt naar de Sonatine van Bachs begrafeniscantate ”Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit”. In vers 4 en 5 van Psalm 6 gaat het ook over dood en graf, dus dat is een treffende combinatie.”
Ook in koraalboeken komt Visser tegen dat er wordt ‘geciteerd’ uit klassieke stukken. „Martien van der Zwan en Marco den Toom laten zich in hun bundels regelmatig inspireren door componisten als Bach, Widor, Franck en Mendelsohn. De meeste van deze voorspelen zijn goed bruikbaar.” Soms gaat het echter te ver. „In Psalm 2 gebruikt Den Toom fragmenten uit de Dorische Toccata van Bach. Dat vind ik een stap te ver voor in de eredienst. Dat voorspel zal hier als te concertant ervaren worden.”
Een mooi voorbeeld vindt Visser ook de manier waarop Martin den Boer in zijn koraalboek Psalm 77 in de vorm van ”Ich ruf zu Dir” uit Bachs Orgelbüchlein giet. „In Psalm 77 gaat het ook over roepen. De constant repeterende achtste noten in het pedaal, die het aanhoudend roepen verbeelden, zijn indrukwekkend.”
Voor Visser moet kerkmuziek koraalgebonden zijn. „In de reformatorische kerken staat het Woord centraal. Het orgelspel moet dus ook verbonden zijn aan het Woord. Een vrij orgelwerk heeft geen relatie met het Woord en is daarom wat mij betreft niet gepast.”
Hij houdt zich dan ook aan de psalmen en de Eenige Gezangen. „Deze melodieën moeten een dominante en centrale rol hebben in het orgelspel. Zo breng je het berijmde Woord het dichtst bij de kerkgangers.” Visser ervaart dat niet als een beperking. „De mooie melodieën van ons psalmboek vervelen nooit. En je kunt er muzikaal gezien alle kanten mee op. Ik heb totaal niet de behoefte om in de eredienst iets anders te spelen.”
Geen sfeermuziek
Gijsbert Meuleman (25) krijgt als organist alle vrijheid, en die gebruikt hij ook, zegt hij. Meuleman speelt in Overijssel in de hervormde gemeenten van Den Ham en Westerhaar-Vriezenveensewijk en in de vrijgemaakt gereformeerde kerk in Den Ham. Hij is elf jaar organist. Destijds kreeg hij maar weinig richtlijnen mee voor zijn orgelspel. „Ik kan me alleen herinneren dat er bij mijn aanstelling in hervormd Den Ham gezegd is dat er gerekend werd op fatsoenlijke voor- en naspelen; geen sfeermuziek à la Sander van Marion of Martin Mans. Qua genre houdt het een beetje op bij de muziek van Jan Zwart en Feike Asma.”
Meuleman, die momenteel bij Ab Weegenaar in Kampen lessen volgt, zegt heel divers te hebben gestudeerd. „Van Sweelinck en Buxtehude tot Reger.” Veel van die muziek kan hij op zondag ook gebruiken. „Vóór de dienst speel ik vaak literatuur. Dat kan een partita van Pachelbel zijn of vrije werken van Buxtehude en Bach. Maar ook koraalvoorspelen van Krebs of Schuurman, Bijster of Piet Post. Ook komen de grotere werken van Zwart, Asma of Dick Sanderman aan de beurt.”
Bij niet-koraalgebonden literatuur kent Meuleman wel grenzen. Zo heeft hij als regel dat, als hij een vrij werk vóór de dienst speelt, hij na afloop koraalgebonden muziek speelt, en andersom. Bovendien moet de sfeer van het stuk passen bij het geheel van de dienst. „De passacaglia van Buxtehude bijvoorbeeld ademt rust en kan prima functioneren als inleidend orgelspel. Ook sommige preludiums van Bach of muziek van Mendelssohn hebben een ingetogen sfeer. Vóór de dienst wil je toch rust creëren. Mensen komen vanuit de rumoerige wereld in de kerk. Mijn ervaring is ook dat hoe luidruchtiger je speelt, hoe harder de mensen gaan praten.”
Niet dat „spetterende dingen” voor Meuleman niet kunnen, maar dan vooral ná de dienst. En bij de juiste gelegenheid. „De toccata van Dubois na afloop van een feestelijke dienst kan prima. En als je echt een vrolijke dienst hebt, zoals met belijdenis doen, dan kan een Sortie van Lefébure-Wély een enkele keer ook wel. Maar meestal is zo’n stuk te druk en te vrij, net als bijvoorbeeld de bekende Toccata en Fuga in d van Bach.”
Of hij weleens reacties krijgt als hij een virtuoos stuk heeft gespeeld? „Eigenlijk niet. De meeste reacties krijg je als je na afloop een lied speelt dat aansluit bij waar het in de preek over ging.”
Vertrouwen
Ada Jansen-Versluis (43) speelt al bijna twintig jaar in de oud gereformeerde gemeente van Leersum. De leerlinge van Gerrit Christiaan de Gier krijgt bij de invulling van haar taak veel vrijheid. „Dat is, denk ik, redelijk uniek. In andere gemeenten mogen organisten alleen Worp spelen. Cor van Dijk, Pieter Heykoop en Leen Schippers zijn ook wel geaccepteerd, maar men wil geen ‘tierlantijntjes’.”
Zelf vindt ze dat een organist koraalgebonden werken uit alle perioden moet kunnen uitvoeren. Bach is daarbij haar favoriet. In adventstijd speelt ze regelmatig diens ”Nun komm, der Heiden Heiland”, gecombineerd met de Lofzang van Maria. Woensdag, het was biddag voor de Leersumse gemeente, combineerde ze ”Schmücke dich” met Psalm 141: een bestaande compositie.
Jansen schroomt niet om klassieke fragmenten uit de kerkelijke traditie te gebruiken. „Een stukje uit de Matthäus Passion, of een fragment van het ”Hallelujah” uit de Messiah van Händel als voorspel op Psalm 150.” Tijdens Hervormingsdag –dan belegt de gemeente een leesdienst– speelde ze vorig jaar de complete fantasie van Jan Zwart over het Lutherlied.
Waarom ze dit doet? „Omdat ik respect heb voor en dankbaar gebruik wil maken van de muzikale schat der eeuwen. De muziek van Böhm, Bach en Mendelssohn is van hoge kwaliteit. Of ik dát nu speel, of muziek die heden ten dage goed in het gehoor ligt. Dan staat voor mij kwaliteit voorop.” Er is wel een grens. „Meestal kies ik muziek die gerelateerd is aan psalmmelodieën. Je moet als organist niet provoceren of forceren. Ook niet gaan opvoeden: dat is je taak niet. Wel kun je mensen bewust maken van stijl en kwaliteit. Je bent als organist geen versjesmachine. Het orgelspel en de gemeentezang zijn een wezenlijk onderdeel van de eredienst en daar hoort kwalitatief goede muziek bij en een serieuze voorbereiding.”
Frivole toccata’s spelen is er niet bij. „Dat past echt niet bij het karakter van de dienst. De toccata over Psalm 68 van Jan Zwart is op het randje. Dat kun je een keertje doen, als de preek zich daarvoor leent.”
Een organist moet aanvoelen wat wel en niet kan, zegt ze. „Voorzichtig als de slangen, oprecht als de duiven.” En er moet wederzijds vertrouwen zijn. „Dan is er veel mogelijk. Goed contact met de kerkenraad is wezenlijk. Hier gaat dat heel goed. Het psalmbriefje komt ook altijd ruim op tijd: dat waardeer ik bijzonder!”
serie De kerkorganist
Dit is het zevende deel in een serie artikelen naar aanleiding van de RD-enquête onder kerkorganisten. Maandag het slot.