Jood en moslim tegen discriminatie in Duitsland
BERLIJN. Antisemitisme en islamofobie nemen toe in Duitsland. Een Jood en een moslim ontdekten hun gezamenlijke belang en werden vrienden om samen op te komen voor hun eigen achterban. Hoe twee voormannen met verschillende levensovertuigingen werken aan wederzijds begrip.
Ali Kizilkaya is landelijk voorzitter van de Duitse islamraad, Stephan Kramer bekleedde een gelijke positie bij de centrale raad voor Joden, maar is sinds vorig jaar directeur van de European Jewish Congress. In gesprek met buitenlandse journalisten vertelden ze donderdag over de angsten en problemen die leven in hun achterban.
Beiden hebben ze problemen met de media. Kizilkaya schrok van een voorpagina van Der Spiegel met de titel ”Past de islam wel bij Duitsland?”, met een machinegeweer ernaast. Tegelijk ziet Kramer open en verdekt antisemitisme terug in Duitse kranten.
De discriminatie vertaalt zich in geweld, zeggen de vertegenwoordigers van de religieuze minderheden. Wie het doen en hoe vaak precies is niet te zeggen, zeggen de heren, omdat het niet speciaal in de statistieken van de politie wordt bijgehouden. „Geen cijfers, dan lijkt het net of er geen probleem is”, vat Kramer samen.
Volgens hem zijn er wijken of dorpjes waar je je maar beter niet kunt vertonen met een hoofddoek of een keppeltje – of, wat in beide religies voorkomt: een lange baard. Kramer zelf werd een aantal jaar geleden aangevallen toen hij een gebedssjaal droeg.
Kizilkaya wijst op de NSU-moorden, waarbij neonazi’s tien allochtone Duitsers doodschoten. „Het probleem in Duitsland is dat discriminatie van minderheden zo vaak ontaardt in geweld. Daar moet echt iets aan gebeuren.”
Toch valt het in Duitsland in vergelijking met andere Europese landen nog wel mee, stellen beide mannen. „De integratie is hier relatief goed gelukt, al moet het nog veel beter.” In Duitsland is de dialoog tussen Joden en moslims wezenlijk verder en dieper dan in andere landen, zegt Kramer.
Als de voorzitter van de islamraad het over Kramer heeft, noemt hij hem steevast „mijn vriend.” Bepaalde wijken in grote Duitse steden zouden voor Joden onveilig zijn, Kizilkaya stelt zich persoonlijk beschikbaar om zijn Joodse vriend te begeleiden. Het is volgens hem als moslim zijn plicht om goede banden te onderhouden met andersgelovigen. „Een goede moslim kan geen antisemiet zijn.”
Kramer werd uitgenodigd door islamitische verenigingen om te spreken over antisemitisme. Daaruit spreekt een groot vertrouwen, zegt hij. „Bij alle moeilijkheden waarderen we onze band. We eten en lachen samen, we steggelen. Dat kan omdat we vrienden zijn.”
Ze trekken zelfs steeds vaker samen op in debatten rond besnijdenis, koosjer en halal voedsel tot aan religieuze ouderenzorg. Te lang zijn deze terreinen alleen door de kerken bepaald, zeggen beide mannen.
Maar dat betekent niet dat alles koek en ei is. Integendeel, zegt Kramer. „Antisemitisme komt veel voor onder moslims, islamofobie onder Joden. Maar met de vinger naar elkaar wijzen helpt weinig; in gesprek blijven des te meer. De beste remedie tegen discriminatie is elkaar te leren kennen.”
De samenwerking gaat met vallen en opstaan en had niet veel sneller kunnen gaan, zegt Kizilkaya. Kramer vult hem aan. „Het gras groeit niet sneller als je eraan trekt.”
Dat moslims en Joden tot nog toe weinig gehoord worden in de Duitse media wijten beide mannen aan het verleden. Volgens Kizilkaya waren veel moslims als gastarbeider te lang op de terugkeer naar hun thuisland gericht, waardoor ze niet het gesprek aangingen met andere Duitsers.
Kramer ziet hetzelfde verleden bij Joden. „We hebben te lang op onze koffer geleefd. Het wonen in het huis van je moordenaar heeft ons lang verlamd.”